Een nieuw Stedelijk Museum, dat krijgen we niet elke dag en dat maakt nieuwsgierig. Bovendien staat het in Breda en is het er beslist niet zonder slag of stoot gekomen. Het is een politiek project dat stedelijke grootheid moet uitdragen, maar waarvan de wordingsgeschiedenis geen schoonheidsprijs verdient. Een bezoek enkele dagen na de opening stemt niet onverdeeld vrolijk.
door Lauran Toorians
Het heeft even geduurd en dan verwacht je ook wat. Sinds 17 juni 2017 heeft Breda een nieuw Stedelijk Museum, gevestigd in de voormalige Beyerd aan de Boschstraat. Dit in oorsprong middeleeuwse gasthuis bood eind vorige eeuw onderdak aan een kunsthal waarin directeur Frank Tiesing (1945) zich met veel succes toelegde op tentoonstellingen van (vooral) fotografie en grafische kunst. De Beyerd was toen een ook internationaal uniek museum dat spraakmakende exposities presenteerde.
Rond de laatste eeuwwisseling leefden er plannen om De Beyerd meer armslag te geven en nog meer nationaal en internationaal te profileren. Daartoe moest het historische pand grondig worden verbouwd en voorzien van een aanbouw waarmee de beschikbare expositieruimte fors toenam. Ondanks felle protesten werd dit proces in gang gezet. De Beyerd zou een Museum voor Grafische Vormgeving worden, maar met de verbouwing verdween niet alleen de sfeer uit het gebouw. In al zijn gedrevenheid leek Tiesing zichzelf voorbij te lopen en de afloop van dit veranderingsproces maakte hij niet meer actief mee. Hij ging met vervroegd pensioen en Carin van der Velde volgde hem op, maar ook zij vertrok alweer in mei 2008. Pas in de zomer van datzelfde jaar kon het nieuwe museum na drie jaar verbouwen zijn deuren openen, nu met de naam Graphic Design Museum (Breda) en met Mieke Gerritzen als directeur. Met ingang van 9 december 2011 veranderde het museum opnieuw van naam, en deels van concept, in het MOTI, Museum of the Image, en dit museum werd per 1 januari 2017 opgeheven.
Doorstart
Het nieuwe Stedelijk Museum is niet opnieuw een doorstart van het MOTI. In het nieuwe museum is ook het voormalige Breda’s Museum opgegaan, het museum dat tot voor enige tijd onderdak had in het monumentale hoofdgebouw van de voormalige Chassékazerne, samen met het Stadsarchief en de gemeentelijke afdeling Archeologie. Ook dit museum heeft een lange voorgeschiedenis. Het is ontstaan uit enerzijds het in 1902 opgerichte Stedelijk Museum voor Geschiedenis en Oudheidkunde en anderzijds het uit 1927 daterende Bisschoppelijk Museum dat in 1932 samen met het Stedelijk Museum onderdak vond in de oude Boterhal aan de Grote Markt in Breda. De verhuizing, eind 1998, naar de Chassékazerne betekende voor dit museum een grote sprong voorwaarts met meer ruimte en veel meer museale mogelijkheden.
Zevenentwintig jaar lang zwaaide Jeroen Grosfeld in dit Breda’s Museum de scepter, tot hij er per 1 januari 2014 van gemeentewege werd buiten gebonjourd. De hoeveelheid werk die hij samen met een klein team van gemotiveerde en gekwalificeerde medewerkers heeft verzet, is enorm. Er kunnen dan ook allerlei redenen worden bedacht waarom het Breda’s Museum niet de bezoekersaantallen haalde waarvan de gemeente droomde, maar aan de mensen die het werk deden heeft het niet gelegen. En dan is er natuurlijk nog de vraag hoe zaligmakend kijkcijfers zijn.
Voor de omvang van de collectie volstaat het deze keer om Wikipedia (‘Breda’s Museum’) te citeren: ‘De collectie van Breda’s Museum betrof de kunst- en cultuurgeschiedenis van de stad Breda en omgeving en die van het Bisdom Breda. De grote verzameling van ca. 65.000 stuks omvatte beeldende en toegepaste kunst van de Late Middeleeuwen tot heden en een collectie over de stedelijke geschiedenis van Breda op thema’s als bestuur, bedrijf en techniek en dagelijks leven. Een historisch topografische atlas maakte deel uit van de verzameling: affiches, oude foto’s, cartografisch materiaal en oude prenten. In relatie tot de verzameling van het Bisdom Breda was recent de collectie Hamers IJsebrand aan het museum gelegateerd. Deze collectie bestond uit ca. 450 relieken, reliekhouders en religieuze kunstwerken.’ Dat is de omvang. Dat het aan kwaliteit niet tekort kwam, kan iedereen met verstand van zaken die het museum ook maar een beetje kende, beamen.
Fotomoment
Het meest elementaire probleem van Breda lijkt te zijn dat stadsbestuur en cultuur niet samen gaan. Nu zijn politici, bestuurders en beleidsambtenaren altijd en overal ego’s die zelden deskundigheid nodig menen te hebben en die wel met regelmaat een fotomoment voor zichzelf willen creëren, maar op dit vlak doet Breda het extra goed. Dalende ‘kijkcijfers’ vormden dus geen reden om zich eens achter het oor te krabben, nog eens kritisch naar het museale beleid van MOTI te kijken en te zorgen dat het Breda’s Museum wat meer armslag kreeg om zich voor de buitenwereld te profileren. Nee, er moest iets geheel nieuws komen. Bovendien, zo denkt men, is de voormalige Chassékazerne veel meer geschikt voor een hotel dan voor een museum. Wat er dan met het archief en de afdeling archeologie moet, weet blijkbaar niemand en ik ben vast niet de enige die voor geen goud nog eens een nachtje in dit gebouw wil doorbrengen.
Ambtelijk en bestuurlijk Breda presenteert de hele operatie nu graag als een grote schoonmaak. De bestaande musea functioneerden niet naar behoren en daar kon alleen iets aan worden gedaan door er flink de bezem doorheen te halen. Alle personeel de deur uit, de Chassékazerne in de verkoop, opnieuw de ‘nodige’ aanpassingen aan het pand in de Boschstraat en een goedkoper depot voor de collecties ergens in de stad. Een compleet nieuw team met deels mensen van buiten Breda – en dus met weinig lokale kennis – moest de museumcollecties gaan beheren en het nieuwe Stedelijk Museum leven inblazen.
Met name voor de collecties is dit een pijnlijke onderneming gebleken. Het gaat hierbij om een groot deel van het roerend erfgoed van Breda (en omgeving), gedurende ruim een eeuw met veel liefde en zorg bijeen gebracht en inmiddels vrijwel geheel gecatalogiseerd en in een database ontsloten. Oud-medewerkers van het Breda’s Museum en andere betrokkenen hielden hun hart vast toen bekend werd dat de collectie zou worden uitgedund, alsof er in het verleden volstrekt willekeurig was verzameld en de nieuwkomers het allemaal wel even beter zouden doen. Kwalijk is dat zelfs een zelfverklaarde kwaliteitskrant als NRC Handelsblad op de dag van de opening braaf uit de mond van de nieuwe directeur optekent dat het zo’n enorme klus was om de collectie binnenstebuiten te keren om uit te vinden ‘wat is er allemaal, wat hoort bij wat en wat is daarvan het verhaal’. Is dat naïef, of is het gewoon een leugen om zelf gunstig in de krant te komen?
Gaten
Het resultaat laat zien dat het in elk geval naïef is. De twee zalen in het nieuwe museum die zijn gewijd aan de stadsgeschiedenis geven een beeld dat voor de willekeurige toerist zonder voorkennis een op het oog fraaie collectie objecten biedt. Wie al iets van de stad en haar geschiedenis weet, vindt hier weliswaar een aantal hoogtepunten, maar ziet ook de ‘gaten’ en bij nadere beschouwing de missers in onduidelijke of ronduit onjuiste bijschriften bij de voorwerpen. Daar komt bij dat in de week na de opening – waar toch zo hard naartoe is gewerkt en die enkele malen werd uitgesteld – juist bij een aantal topstukken elke informatie nog steeds ontbreekt. Dat is onder meer het geval bij het inmiddels beroemde laatmiddeleeuwse stadsgezicht dat het Breda’s Museum in 2013 wist te verwerven, en ook bij de delen van het grote retabel van het Sacrament van Niervaart.
Andere bijschriften lezen als een zoekplaatje, alsof de eerste twee zinnen zijn geschrapt en de lezer maar moet raden waarover het gaat. Ronduit lachwekkend fout en tendentieus is de tekst bij het laatmiddeleeuwse drieluik dat afkomstig is uit de Sint-Jan in Oosterhout (ook dat wordt niet vermeld). Op de panelen aan weerszijde van de centrale piëta zijn de schenkers van het drieluik afgebeeld: links (voor de kijker) Adriane Monincx (overleden in 1504), de tweede vrouw van Joost, heer van Dongen, en rechts hun dochter Josyne. Het tekstbordje in het museum noemt weliswaar die beide schenksters, maar heeft als kopje ‘Bankier van de Nassaus’ en gaat vooral over Willem van Duvenvoorde (1290-1353). Nu valt over die Willem een heel boek te schrijven. Hij was puissant rijk, trad op als bankier voor menig vorst en edelman in zijn tijd en zijn bezit ging voor een groot deel via de Polanens naar de Nassaus. Maar zelf zal hij bij leven nooit een Nassau hebben gezien, laat staan er geld aan uitgeleend. Bovendien had hij alleen buitenechtelijke kinderen – een hele reeks – waar hij goed voor zorgde, maar die als bastaarden geen van allen erfgenaam waren. En ja, hij creëerde de heerlijkheid Dongen en maakte daar zijn schoonzoon Roelof van Dalem heer van. Joost was een achter-achterkleinzoon van die Roelof van Dalem en dus wel erg ver verwijderd van de rijke Willem van Duvenvoorde. De tekst bij het drieluik is dus fout en het schilderij hangt hier om de verkeerde reden.
Dit is meteen ook de enige plaats in het museum waar Willem van Duvenvoorde wordt genoemd, terwijl hij wel belangrijk is geweest voor Breda. Hij beheerde er het middeleeuwse kasteel, dat al een oudere voorganger had en waarvan nog resten aanwezig zijn op het terrein van de KMA. En ook onder hem was de stad niet nieuw. De suggestie dat de geschiedenis van Breda eigenlijk pas begint met de Nassaus is misleidend. Over dat middeleeuwse kasteel van Breda overigens niets in de tentoonstelling, en zelfs over de Grote Kerk leert de bezoeker in dit stadsmuseum niets. Typerend is ook de opmerking bij een prent van Pieter Quast dat ‘niet bekend’ is of de kunstenaar ooit Breda bezocht en dat hij ‘mogelijk’ tekenles gaf ‘aan Frederik Hendrik en diens zoon Willem II’ (letterlijk uit Wikipedia!). Misschien en mogelijk. Waarom hangt die prent dan hier? Biedt de collectie niks met wat meer zekerheden?
Dongen
Eind negentiende, begin twintigste eeuw was Dongen een van de landelijke dorpen waar schilders naartoe trokken om het leven van eenvoudige mensen en de natuur in beeld te brengen. Enkele van hun werken, met onder meer een opmerkelijk schilderij van Max Liebermann dat het Breda’s Museum in 2012 verwierf, worden getoond. Ook hier is het tekstbordje nogal summier en is de benaming van deze kunstenaars als ‘Dongense schilders’ misleidend. Zij kwamen immers niet uit, maar naar Dongen.
In 1933 werd de Bredase Kunstkring opgericht. Die krijgt aandacht met werk van onder meer Dio Rovers, Paul Windhausen en Niel Steenbergen. Van Windhausen wordt dan weer niet vermeld dat hij in 1944 op de Vloeiweide werd geëxecuteerd door de Duitsers. Het Vloeiweide-drama wordt alleen terloops genoemd bij het fotoportret van een verzetsvrouw. Dat is allemaal wat mager voor momenten die in de Bredase stadsgeschiedenis ingrijpend zijn geweest en die de gemoederen nog steeds bezighouden. Bevreemdend is het dan weer om twee fraaie zilveren avondmaalsbekers te exposeren in één vitrine met een ciborie en een reliekhouder. Misschien slaapt de duivel niet meer tussen twee geloven op één kussen, maar iets meer respect voor de kerkelijke geschiedenis en voor religieuze gevoeligheden zou passend zijn.
Vrede
De vaste opstelling in de twee eerste zalen van het museum heet Van kasteel tot station. Dit is dus een op het oog aardige uitstalling, maar ook een verhaal met nogal wat gaten en onnodige uitglijders. In de derde zaal op de begane grond is nu een tentoonstelling te zien over de Vrede van Breda. Het betreft een vredesverdrag dat op 31 juli 1667 – dus 350 jaar geleden – in de grote zaal van het Nassaupaleis in Breda werd ondertekend en dat een einde maakte aan de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog. Naast de Republiek en Engeland waren ook Frankrijk en Denemarken daarbij betrokken en hoewel nu vrijwel vergeten, was dat in 1667 een belangrijke gebeurtenis in de internationale politiek.
De tentoonstelling in deze zaal is aardig en vooral informatief door de film die er wordt vertoond. Die begint wat lacherig, maar legt verder goed uit waarom het gaat. Zonder die audiovisuele presentatie zou ook deze zaal een stuk minder informatief zijn. Aardig is dan weer het idee om vier kunstenaars en striptekenaars de nieuwsprenten die Romeyn de Hooghe van dit historische moment maakte, opnieuw te laten inkleuren. Het resultaat van deze confrontatie van oude en nieuwe kunst komt in de tentoonstelling echter matig tot zijn recht en dat is jammer.
Van een andere orde is de expositie op wat eufemistisch de benedenverdieping heet, in de kelder dus. Onder de titel Wonderlijke weefsels wordt hier achttiende-eeuwse religieuze kunst – vooral kazuifels en devotionalia – verbonden met ‘hedendaagse digitale kunst’. Dat resulteerde in twee tamelijk verschillende presentaties met in de tussenzaal de grote installatie Stratum van de Vlaamse fotograaf en kunstenaar Frederik Heyman.
Emotie
Mystiek, religie en technologie worden hier met elkaar verweven, aldus de inleidende zaaltekst. Of dat is gelukt, moet elke bezoeker voor zichzelf beantwoorden, want het gaat hier meer om ervaring en emotie dan om het overdragen van kennis. Zelf vind ik de zaal die grotendeels is opgebouwd rond de kazuifels boeiend, omdat hij in zijn geheel een samenhangende installatie vormt. De afzonderlijke objecten zijn hier ondergeschikt aan het geheel, maar als kijkervaring werkt het.
Stratum van Heyman, met bewegende beelden en geluid, is vooral groot, maar de kijker kan niet veel meer doen dan zitten en kijken en dat wist mij – en andere bezoekers met mij – niet lang te boeien. In de derde zaal vormen de afzonderlijke werken minder een eenheid. Het zijn reflecties van kunstenaars op de wereld van big data en algoritmes. Dat is al gauw geëngageerde kunst met verrassende invalshoeken, maar ook wat flauwe foto’s van de gebouwen waarin de National Security Agency (NSA) is ondergebracht. Om naar die dienst effectief ‘terug te kijken’, moet meer gebeuren dan alleen het gebouwencomplex tonen.
Voorlopig is de conclusie dat het Stedelijk Museum Breda nu weliswaar open is, maar nog niet af. Ergens bij de ingang een excuusbriefje zou niet hebben misstaan, maar ook aan de teksten die wel bij de objecten hangen, moet nog veel worden verbeterd. En de twee zalen over de geschiedenis van de stad kunnen nog wel wat advies gebruiken van iemand die deze geschiedenis echt kent.
Wat ook blijft hangen, is de vraag hoe het nu staat met de collecties van Breda’s Museum en MOTI. Zijn die wel veilig nu de kennis daarvan niet meer aanwezig lijkt en de huidige beheerders doen uitschijnen dat zij het aantroffen als een ongeorganiseerd zootje dat hevig toe was aan een grote schoonmaak? Een visitekaartje van Breda is dit museum misschien voor de VVV, maar niet voor de beleidsmakers die dit allemaal zo hebben laten gebeuren. En instructief over de stedelijke geschiedenis is het ook niet. Breda verdient beter.
www.stedelijkmuseumbreda.nl
Lees ook Jeroen Grosfeld weg uit Breda’s Museum [2014]
© Brabant Cultureel – 2017
Jammer dat we de landelijke media nodig hebben om deze Brabantse recensie links en rechts in te halen. De Volkskrant was gematigd positief, NRC was bijna lovend. Breda verdient inderdaad beter. Beter dan een te conservatieve, traditionele blik op een museum waar deze recensent blijkbaar nog aan moet wennen. Een museum dat met veel moeite net op tijd open is mede beoordelen op het gegeven dat niet alle bordjes (juist) zijn opgehangen noemen we een pars pro toto. Dat het in Breda op gebied van musea niet echt van een leien dakje is gegaan is een open deur van jewelste. Maar dat het de blik op visie en verfrissende en uitdagende opzet zo vertroebelt, verbaast mij oprecht.