door Marjolijn Sengers
Op het podium staat ze als een vrouw van de wereld, alles onder controle. Mooi, voornaam, zeker van zichzelf, de blik over haar publiek heen op oneindig. Zie je haar ’s avonds thuis op de bank, dan zit daar een meisje dat zich vertwijfeld afvraagt of ze het wel goed heeft gedaan. En dan hebben we het maar niet over wat ze voelt vóór ze moet optreden. Die twijfel is een vorm van lijden, maar daar gaat nog weer ander lijden aan vooraf, lijden dat haar nooit zal loslaten.
Lijdende mensen maken de mooiste kunst, wordt wel gezegd. Ik heb dat lang een nogal zware en sombere uitspraak gevonden. Ik snap wel dat je niet flierefluitend een heftig Requiem schrijft, maar waarom nou dat eeuwige afzien? Ik zie in dit verband de verwilderde blik van de dove Beethoven, de ‘der Welt abhanden gekommen’ gekweldheid van Mahler en de kwetsbare oogopslag van een zich achter een donker brilmontuur verschansende Sjostakovitsj, om het maar bij componisten te houden. Alle drie leden ze. Diep en onontkoombaar.
Weltschmerz is het, pijn aan het leven. Dat is het lijden waaruit de kunstenaar ten diepste put en dat hij voor anderen tot spiegel maakt. Hij is immers zijn kunst, hij kan niet anders. Hij zal altijd gaan tot op het bot, moet steeds de diepte in om het uiterste uit zichzelf te halen. Hij lijdt aan het lijden, maar hij lijdt ook als hij niet lijdt, want met minder kan hij niet toe.
© Brabant Cultureel – 2017