Breda is een stad met een rijke geschiedenis, maar die is slecht toegankelijk in recente publicaties. En onlangs is ook nog eens het Breda’s Museum van de kaart geveegd. Cora van Beek beschrijft de relatie van Breda met de Nassaus, niet in een zwaar geschiedenisboek, maar toegankelijk en met een luchtige en een toeristische draai.
door Lauran Toorians
Breda profileert zich al vele jaren als Nassaustad. Dat is niet willekeurig, al gaat de geschiedenis van de stad een flink stuk verder terug in de tijd dan de band met de adellijke familie van Nassau (‘van Duitsen bloed’). De stad – of in elk geval een nederzetting met de naam Breda – bestond al vroeg in de twaalfde eeuw en pas in 1403 kwam de eerste Nassau naar de stad. Dat was Engelbert, graaf van Nassau, die in dat jaar trouwde Johanna van Polanen. Het ging daarbij om een verstandshuwelijk dat er puur op was gericht het geld en de macht van de ene familie (die van Polanen) te koppelen aan de mooie adellijke titel van de andere.
Goederenbezit
Johanna was op het moment dat het huwelijk werd gesloten tien of elf jaar oud en zij was de enige dochter en enige directe erfgenaam van het enorme goederenbezit dat haar vader Jan van Polanen had geërfd van zijn oom Willem van Duvenvoorde. Van Duvenvoorde was bij leven een van de rijkste mannen in Noordwest-Europa die niet alleen in de wijde omgeving van Breda, maar ook elders in het hertogdom Brabant, in Holland, Henegouwen en daarbuiten rechten, gronden en huizen (en kastelen) bezat. Na het huwelijk met Nassau gingen deze bezittingen de boeken in de als ‘Nassause Domeinen’ en zij vormen nog steeds de basis van de rijkdommen van de familie van Oranje.
Engelbrecht van Nassau was net als Johanna de enige erfgenaam in zijn familie. In zijn geval als enige overgebleven doordat zijn broers er niet in slaagden wettige nazaten op de wereld te zetten. Hij was toen hij trouwde rond de dertig en had al een carrière in de kerk achter zich. Of het huwelijk gelukkig was, zullen we nooit weten, maar het paar kreeg zes kinderen waarvan het eerste werd geboren in 1410. Johanna was toen achttien.
Hoewel Engelbrecht wel de ambitie zal hebben gehad om in Breda een nieuwe dynastie te vestigen, verbleef hij er zelf maar weinig. Het Bourgondische hofleven in Brussel was aantrekkelijker. Ook van Johanna is niet duidelijk of zij vaak op het kasteel in Breda verbleef. Waarschijnlijk vestigde zij zich pas echt in Breda nadat ze in 1427 nabij dat kasteel het Huis Valkenberg had laten bouwen. Dat was een deftig vrouwendomein waarin zij zich vooral aan een godsvruchtig leven ging wijden. En dat uiteraard in de volle rijkdom die haar toekwam.
Renaissancepaleis
In 1531 werd dit Huis Valkenberg afgebroken om plaats te maken voor het nieuwe kasteel dat Hendrik III van Nassau liet bouwen en waarvan de kern nu het hoofdgebouw is van de Nederlandse Defensie Academie (voorheen KMA). Ooit was dit het mooiste renaissancepaleis van de Nederlanden waar de Nassaus hoge gasten ontvingen, kostelijke feesten gaven en waarmee zij vooral hun grandeur uitstraalden. Maar na tal van verbouwingen en andere werkzaamheden is van die klassieke grandeur nu weinig over. De begijnen die na het overlijden van Johanna van Polanen in 1445 de kapel en een deel van het Huis Valkenberg in gebruik hadden, kregen een nieuwe plek voor hun begijnhof dat nu nog steeds bestaat.
Hendrik III van Nassau was een neef (oomzegger) van Engelbrecht II en illustreert daarmee dat de erfopvolging lang niet altijd verliep in rechte lijn. Engelbrecht II, die kinderloos bleef, had zijn neef al jong naar Breda gehaald en hem min of meer als zoon geadopteerd om te voorkomen dat de dynastie zou uitsterven. Hendrik trouwde driemaal, maar had alleen bij zijn tweede echtgenote een wettig kind, Reynaert van Nassau. Via zijn moeder erfde deze Reynaart de titel ‘Prince d’Orange’ ofwel vorst van Orange (in Zuid-Frankrijk) en dat werd in het Nederlands Prins van Oranje. Uiteraard hoort bij die Franse titel een Franse naam: René de Chalon, Prince d’Orange. De mooie titel bracht hem – en daarmee zijn naaste familie – in de hoogste regionen van de Europese adel. Onfortuinlijk genoeg werd deze vorst maar vijfentwintig jaar oud en bracht zijn huwelijk hem alleen een dochtertje dat al drie weken na haar geboorte overleed. Zijn titel en bezit gingen over op alweer een Nassause neef: Willem van Nassau-Dillenburg. Die kennen wij beter als Willem van Oranje, ofwel de Zwijger.
Ook Willem van Oranje betrok in 1552 het mooie paleis in Breda dat hij echter in praktische zin in 1567 alweer moest opgeven nadat hij de kant had gekozen van de opstandige edelen en tegen de Spaanse koning Filips II. Sindsdien hebben de Nassaus wel een groot deel van hun Nassause Domeinen weten te behouden, maar is Breda nooit meer een vorstelijke residentie geweest. Op dat familiebezit berust ook de huidige band van de stad met de familie Oranje-Nassau, want een rechtstreekse nazaat van Willem van Oranje is koning Willem-Alexander niet, net zo min als Willem de Zwijger een nazaat was van de Van Polanens.
Invalshoek
Cora van Beek (Breda 1944), hartstochtelijk Bredanaar en bewoonster van het begijnhof, schreef een boek over deze geschiedenis met een aardige invalshoek. Na uitvoerig deze Nassause heren van Breda te hebben belicht, verlegt zij de aandacht naar de verschillende ambachtslieden die in de stad dienstbaar waren aan het hof en de daar omheen cirkelende adel. Ook die ambachtslieden ontleenden status aan hun werkzaamheden voor het hof.
Helemaal slaagt Van Beek niet in haar opzet, want haar beschrijving van de hofleveranciers uit de vijftiende en zestiende eeuw blijft daarvoor teveel steken in algemeenheden. Daarna gaat het al snel over het begijnhof en over de KMA die in 1828 het kasteel (paleis) betrok. Ook die militaire academie bracht natuurlijk bedrijvigheid naar de stad, zoals kleermaker Van Hall die uniformen maakte. Dat is interessant en trekt het verhaal naar het heden. Een uitweiding van enkele pagina’s over de uitzending van militairen naar verre brandhaarden, lijkt mij dan weer misplaatst. Ondanks de tussenkop ‘Het zwaarste ambacht’ als bruggetje heeft dit moderne krijgsbedrijf naar mijn gevoel niets te maken met Breda als Nassaustad. Temeer daar de officieren wel in Breda worden opgeleid, maar de meeste van de manschappen niet.
Toeristisch
De tweede helft van het boek is gewijd aan de hedendaagse ambachten in het centrum van Breda. Het gaat dan om ambachtelijke bedrijvigheid, winkels en horeca en we belanden daarmee in een toeristische stadsgids. Niks mis mee, want de aanpak is hier journalistiek en Van Beek weet aardige feitjes op te diepen over zowel de historische panden als over de huidige bedrijven die er zijn gevestigd. In die zin is dit boek beslist beter en informatiever dan een kleurige folder van de VVV. Voor de lezer die niet in Breda thuis is, zou een kaartje in dit deel van het boek niet hebben misstaan.
Een eerste druk van dit boek verscheen al in 2014. Die editie had echter een beperkt bereik en kwam niet in de handel. Van deze tweede en herziene druk hoopt de schrijfster dat het deze beter zal vergaan in zijn weg naar lezers. Wie in kort bestek wil lezen waarom Breda Nassaustad is, en ook nog eens wil weten wat er in de binnenstad van Breda zoal valt te zien en te beleven, kan hier uitstekend terecht.
Cora van Beek, In dienst van de Nassaus. Oude ambachten in het Bredase hofkwartier. Uitgave in eigen beheer, 2017, 139 pp., ISBN 978-90-9030310-9, pb., € 17,50. Het boek is te koop in de boekhandel in Breda en te bestellen bij de auteur (Begijnhof 69, 4811 XG Breda).
Op 5 juni, Tweede Pinksterdag, is het in Breda Nassaudag. Het kasteel van Breda is dan voor het publiek geopend en het boek is die dag verkrijgbaar in het Huis van Brecht op het terrein van de Defensie Academie (KMA).
www.bredanassaustad.nl/nassaudag-2017
© Brabant Cultureel 2017