Vogelleed

gedichten door Carina van der Walt

empirisch merelleed

een merelwijfje zit met opgezette veren als een boeddha op haar nest

ze is dakloos geworden
ik wilde de krularmen van de jasmijn die onder de dakpannen
ingroeiden wegsnoeien om zo mijn eigen dak veilig te stellen
nu is zij dakloos geworden

de krularmen – ontdaan van hun belangrijkste taak – liggen
op de grond     sneller van de ladder af- dan opgestapt
het dicht geklapt een vreemd gefladder in mij hart
ze kijkt me strak aan

ik weet waar ze op zit – 2 blauwe eitjes & een hompje
rossig vlees waar een zwart hartje minuscuul in klopt
open & bloot voer voor gevaar van wie weet waar
ik wend mijn blik af

op haar hysterische waarschuwingsfluiten geen
acht geslagen met oortjes in mijn oren ongehoord
dakloos zit ze onder aanslagen van zon wind regen
ik sla mijn ogen op

kijk haar scherp aan met fladderend hart schaam
me voor eigenbelang drink 60 kopjes koffie over
haar zichtbaar leed haar uitputtingsslag op het nest
ik kijk haar strak aan

pas zelfkastijding toe waak word altruïst word asceet
onder haar beschuldigende blik die me volgt tot in bed
bij het gaan slapen & opstaan onder haar toeziend oog
& dan     een leeg nest

geschrokken – ik heb niets gedaan
het helse kabaal goed gehoord zonder oortjes
verlamd uit het keukenraam naar het drama gekeken
mijn zelftucht tot niet gedaan

ik – gezuiverd door catharsis – sta leeg voor de afwezigheid van de kleine boeddha

boom & kraai

toen de boom gerooid werd
stierf ook de oude kraai          

– dagen lang fladderde hij
ten dode opgeschreven
onder de kersenboom vol kleine
vruchtjes: het was zijn sterfplek
uitgezocht voor zijn laatste uren

toen de belofte van zomer
zo snel voor zijn doffe oogjes
tenietging gaf hij het ook op
zijn voorspellende kracht
haalde hem finaal in –

hij stierf in een stenen hoekje
ontgoocheld & gelukkig

ondanks de haan

zo verdorven is deze stad
dat de haan om half 7 ’s ochtends
reeds 3 maal heeft gekraaid

maar door mijn straatje schijnt
weer elke dag de volle zon
op de straatstenen
of op de grijze wolken

gaat de bakker door met bakken
         de kapper door met kappen
         de bouwvakker door met vakken
         de schoenmaker door met lappen

vraagt de bezorgde buurvrouw over de
schutting ’s avonds – waar is mijn haan?
oh oh coq au vin

kraaienmanieren

kauwen vallen als zwarte diamanten over mijn dakraam
landen voor even glansloos op een nok & een dode berk
te snel voor voorspellingen peilen hun maten onder
door onze smalle straat – kauw kauw racen ze naar
hun toren voor een vergadering in het stalen skelet

de zwarten snellen elkaar sjaaltjes om nekken achterna
willen niks missen dat in de bijeenkomst besproken
wordt onder het vergrootglas van groep & kerk

hun gekrijs dooft uit stil luisteren ze naar elkaar
geschokt over de ontrouw van een stel – kikakaka ko
kikakaka ko over de dood trefzeker onder een autoband
hun lidmaat tot zwartgrijs geplet in ons steegje     na een
kwartier is de zitting afgelopen de ontmoeting valt uiteen

hun besluiten blijven groepsgeheim     onder kerkkraaien
vermoed ik uitsluiting & het uitdelen van het kadaver voor
groepsoverleving – tsjak in formatie terug naar eigen nesten

Carina van der Walt (Welkom, ZA, 1960) studeerde Nederlands en Afrikaans. Na vijftien jaar als middelbare-schooldocent Afrikaans-Nederlands aan de Noordwest Universiteit in Potchefstroom kwam zij via een uitwisseling naar Tilburg. In 2006 was ze een jaar lang verbonden aan haar alma mater, daarna verhuisde ze naar Tilburg. Ze debuteerde in Nederland als dichter met de tweetalige dichtbundel ‘Amalgaam’ (2015) samen met de Vlaming Willy Martin. Thans werkt zij aan een manuscript over racisme en geweld. Zij is redacteur van Brabant Cultureel.

Beeldmontages > Hans Lodewijkx. Voorpagina en eerste beeld bij gedichten > bewerking van ‘Verlaten Merelnest’ door Henk Helmantel.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *