column door JACE van de Ven •
Een paar jaar geleden zocht ik naar schapenkaas in een Franse supermarkt. Nergens ‘fromage de mouton’ te vinden. Later wees een vriend die in Frankrijk woont mij erop dat zoiets ‘fromage de brebis’ heet, ooienkaas. De enige juiste naam natuurlijk en het feit dat je daar niet meteen aan denkt, komt omdat je opgegroeid bent in een wereld die de zaken bekijkt vanuit mannelijk perspectief. Maar we leven nu in een tijd waarin dat aan het veranderen is, vooral omdat de vrouwen inmiddels mondfiat genoeg zijn om telkenmale te wijzen op onrechtmatigheden op dat terrein, ongelijke beloning voor dezelfde werkzaamheden voorop.
Dat vrouwen zich in ‘mannenberoepen’ wisten te weren, werd duidelijk tijdens de Eerste Wereldoorlog toen, omdat de kerels aan het front zaten, vrouwen hun baantjes moesten overnemen. Dat bleek verbazend goed te werken. Later werden ze grotendeels weer terug hun (huishoud)hok in gestuurd, zodat er steeds weer een feministische golf nodig was om aan te tonen dat zij door mannen nog steeds bevoogdend behandeld werden.
In de jaren zestig, tijdens de tweede feministische golf, ging het mede over zelfbeschikking voor de vrouw, niet alleen maatschappelijk, maar ook wat het eigen lijf betreft. We herinneren ons allemaal de kreet ‘baas in eigen buik’ waarmee terecht het laatste woord over al dan niet zwanger worden door de vrouw werd opgeëist. Die zelfbeschikking over eigen lijf hield ook in dat vrouwen zelf wilden bepalen aan welke sporten zij deelnamen.
Dat niet iedereen die opvattingen deelde blijkt onder meer uit een artikel dat in december 1965 van de bekende sportjournalist Leo Pagano verscheen in Ruim Zicht, het blad van het Nederlands Katholiek Vakverbond. Hij vraagt zich daarin af of het of mensen naar vrouwenwielrennen komen kijken ‘om zich te overtuigen van de technische wielrenkwaliteiten van de deelneemsters dan wel uit gezonde, mogelijk zelfs ongezonde belangstelling’. Sportende vrouwen, prima, maar toch niet in sporten als boksen, voetballen en wielrennen. ‘Het aangeven van een grens is een kwestie van intuïtie en van aanvoelen’, betoogt hij. ‘Waarmee gezegd wil zijn dat het ook uit esthetische overwegingen beslist te ontraden is voor vrouwen om zich aan sporten over te geven waarbij de charme van het vrouw-zijn ernstig op de proef wordt gesteld.’
Een boek van belang
Ik lees dit in een boek dat onlangs verscheen: Opkomst dames wielrennen in Nederland in de zestiger jaren door Teus Korporaal. Ondanks dat je dameswielrennen volgens mij aan elkaar schrijft, zestiger jaren een germanisme is en zijn betoog ook op andere plaatsen een strengere eindredacteur nodig had gehad, is het boek van belang. Het raakt aan cultuurveranderingen die pas in onze tijd, zestig jaar later, volledig doorzetten.
Hoe onvoorstelbaar die cultuurveranderingen kunnen zijn, blijkt uit de reactie op het stuk van Leo Pagano door Anneke van Doesburg, voorzitster van de dan net twee jaar bestaande Nederlandse Dames Wielren Club (NDWC). Zij weerlegt de burgerlijke bezwaren van Pagano op gepaste wijze, maar geeft toe dat een meisje nooit een Ronde van Frankrijk of iets in die geest zou kunnen rijden. ‘Bovendien ligt dat helemaal niet op het terrein dat de dames willen bestrijken.’ Dat het anders is gelopen, moge duidelijk zijn.
Anneke van Doesburg was een tiener uit het Brabantse Werkendam die ging wielrennen omdat er in haar buurt geen damesatletiekclub was. Om wedstrijden te kunnen rijden, zocht zij naar andere jonge vrouwen die hard wilden fietsen, om zich met hen te meten. Zo ontstond de NDWC die in het blad Wielersport van de KNWU aanvankelijk genegeerd werd of met weinig enthousiasme beschreven. Maar omdat de NDWC met veel enthousiasme doorzette, kan de KNWU gaandeweg niet meer om de vrouwelijke wielrenners heen.
Je had onder die vrouwelijke wielerpioniers meer jonge Brabantse vrouwen. Alie Zijlmans uit Lieshout bijvoorbeeld. Zij herinnert zich: ‘Ons moeder dacht dat het pubertijdsstreken waren die wel over zouden gaan.’ En dan was er Truus Smulders uit Gerwen die nog weet: ‘We hadden geen schema’s of iets dergelijks. Alles ging op zijn boerenfluitjes en gewoon op gevoel.’ En ook: ‘Onze voornaamste concurrentes waren de zusjes Bella en Keetie Hage. Won de ene niet, dan was het wel de andere.’
Bella en Keetie Hage kwamen uit Sint-Maartensdijk op Tholen en deden hun conditie op door dagelijks zo hard als ze konden naar school in Bergen op Zoom te fietsen. En tegen de wind in terug. Bella die liefst drie jaar achtereen Nederlands Kampioen op de weg werd en Keetie, onze eerste wereldkampioene en winnares van weet ik welke titels allemaal meer, hadden een vader die hen stimuleerde. Volgens mij vond hij het leuk dat zijn dochters de jongens uit het dorp achter zich lieten.
Op Keetie Hage na en Tineke van IJken, omdat zij de eerste Nederlandse kampioene op de weg werd, hoor je de namen van deze vrouwen nooit meer vallen. Onterecht, want zonder dat zij het zelf in de gaten hadden – ze wilden gewoon lekker hard fietsen en kijken of ze van elkaar konden winnen – waren zij belangrijk in de sociale en culturele ontwikkeling van ons land.
Het dameswielrennen is uitgegroeid tot een volwassen sport
Kijk maar een hoe het er nu voorstaat. Het dameswielrennen is een volwassen sport geworden die de voltooiing van haar emancipatie nadert, niet alleen omdat het prijzengeld voor mannen- en vrouwenwedstrijden steeds meer gelijkgetrokken wordt, maar ook doordat dameswielrennen niet meer constant wordt vergeleken met mannenwielrennen.
Bij het lezen van het boek van Teus Korporaal viel mij op dat in de beginjaren van het vrouwenwielrennen de mannelijke visie de maatstaf was, samen met het aangeboren conservatisme dat de mens eigen is. Bij iets nieuws is de eerste menselijke reactie vaak ‘dat lijkt nergens op’. En dat klopt, omdat het iets nieuws is. In verslagen lees je frasen als ‘Veel schoon was er – excuseer ons deze constatering – niet aan af te kijken’, of ‘Winnares Marie Therèse toonde zich na haar zege ondanks alles toch een vrouw, want zij ging niet eerder naar de huldiging alvorens zij het stof van haar gezicht had geveegd en met behulp van een spiegeltje en een kammetje…’, of ‘deze sporen die een man sieren maar een vrouw beslist ontsieren’.
Je zag dit vroeger ook in kritieken op vrouwelijke kunstproducten. Altijd werd de sentimentaliteit ervan benadrukt, omdat de vrouw nu eenmaal als een gevoelig wezen werd gezien, naast de man die de rede als wapen had. Onzin. Men moet de dingen gewoon de naam geven die ze verdienen. schapenkaas is geen ‘fromage de mouton’, maar ‘fromage de brebis’. En Bella en Keetie Hage waren grote sportvrouwen.
Het boek Opkomst dames wielrennen in Nederland in de zestiger jaren door Teus Korporaal werd uitgegeven door de Nederlandse Sportliteratuur Uitgeverij (ISBN 978-94-6021-072-3).
Bestel het boek bij de plaatselijke boekhandel
Meer columns van JACE van de Ven op Brabant Cultureel
© Brabant Cultureel 2024
In de Revue stond een paginagrote kleurenfoto van de NDWC met Alie (zich thans meer eigentijds noemende Alice). In een van de eerste criteriums in Veldhoven reed een frêle Zeeuwse blondine uit IJzendijke mee. Geafficheerd als schoonheidsspecialiste. Ze was al snel gelost, wat de speaker de gelegenheid bood om neerbuigend commentaar te leveren. De rest van de jury monkelde besmuikt achter de hand. Het was op een gure regenachtige voorjaarsmiddag.