door Kees Hermis
Expansie
Iets kruipt uit het papier, iets dat
verdronken was, verdampt?
wat is het, een vermoeden, iets dat
vergeten is, of het moment van nu
dat aan het woord wil en gehoord?
Het schrijft zichzelf uit verten,
ergens vandaan, komt aan het licht
moet zijn gezicht nog krijgen, zoekt
naar zijn vorm, zijn mond, totdat
het spreken gaat in wit, zoals het
hier staat in een gedicht als dit
Loods 24
Bij het Joods Kindermonument
in Rotterdam
Kinderen nog, honderdtallen die van
hier werden weggevoerd, de dood in
en verdwenen
verslonden door het niets
geen graf, geen plaats, geen teken
buiten de tijd geraakt
gedacht aan wie zij waren
en wie zij zouden zijn geweest
waarom wij wel, zij niet
hun naam en toenaam stuk voor stuk
zeshonderd zesentachtig
in kaddisj, staal en monument
aan hen teruggegeven
opdat wij niet vergeten en
zij in hun naam blijven bestaan
Zolang zover
Het is al laat, het asfalt zwijgt zich
door de nacht, koplampen wolfsogen
staren over het zwart tapijt dat
zich maar uit blijft strekken, zolang
zover het duister reikt en tijd geen
einde kent, voor mij de weg waarop
ik rijd een toekomst tegemoet die
sprakeloos in de voorruit hangt,
oplicht bij overwegen, tunnels en
viaducten met een gezicht dat
wegdraait, breekt, zich onafgebroken
terugtrekt in een bevroren stilte
Het is nog vroeg, een dunne nevel
ochtenddauw klampt zich aan kop en
schouders vast, mijn rijdier schudt zijn
natte vacht voorbij de grenzen van
de slaap, vage contouren doemen op
van grasbermen en bomen, het uitzicht
krijgt een verte die steeds meer ontwaakt,
de nacht wegschuift en ruimte maakt
voor morgen, het dorp neemt gestalte
aan, de laatste afslag komt in zicht,
de straat, het huis dat op mij wacht,
daglicht dat zegt bestemming bereikt
Ereveld
De witte kruisen staan onbeweeglijk
aangetreden, strak in het gelid
rotten van tien, een peloton
een compagnie, een bataljon
over het glad geschoren gras
een vreedzaam zonlicht uitgestrekt
onafgebroken neemt een obelisk
het veld van eer in ogenschouw
zoals een legercommandant
roerloos zijn troepen inspecteert
tot op vandaag waait hier de tijd
over de doodstille plaats rust
levend gehouden en paraat in
jaartallen, rangen, namen
het vuur dat aanblijft voor
de ongenoemde naamloze soldaat
Geboorte
In de verborgen woorden woont
het slapende gedicht
een ademende vrucht die wacht
totdat de vliezen breken
behoedzaam aangeraakt, gewekt
kruipt het tevoorschijn aan het licht
de navelstreng nog om de nek
laat het zich eerst beschrijven
alvorens te gaan spreken
regel voor regel neergelegd
strekt het zich ongelezen uit
zoekt ritme, toon en melodie
stemhebbend uitgesproken
maakt het op eigen klank en kleur
zijn eerste vlucht over het
woordland van de poëzie
De grote wolk
Nu het water verdronken
het vuur verbrand
de lucht met witte leegte gevuld
de aarde met aarde begraven is
moet het alfabet van het bestaan
weer worden uitgevonden
de letters een voor een gespeld
aaneengehecht tot woorden
zonder herinnering geproefd
beademd en geleefd
want na de grote wolk
moet men op zoek naar een begin
een lei die geen verleden kent
waarop men in het licht dat bleef
tastend met hanenpoten wat nog
geschiedenis moet worden schrijft
Kees Hermis (Hulst 1941) was werkzaam in het onderwijs, maakte houtsculpturen en debuteerde in 1977 met de dichtbundel ‘Vrijgesproken’, gevolgd door onder andere ‘Een vorm van leven’ (1984), ‘Van aardse zijde’ (1984), ‘Zonder omzien’ (1991), ‘De dood weersproken’ (1995), ‘Anerca’ (2001), ‘Stuiflicht’ (bloemlezing van 25 jaar poëzie, 2003), ‘Gezongen steen’ (2008), ‘Tijdland’ (2010), ‘De val van de witte duiven’ (2014), ‘Vergeet je niet te leven…’ (Plintraamposter). Hij woont en werkt in Sint-Oedenrode.
© Brabant Cultureel – december 2016