door Rinus van der Heijden beeld Joyce van Belkom
Het is zo’n warme zomerdag die langzaam je geheugen binnensijpelt en die je daarna nooit meer vergeet. Juli, zomermaand bij uitstek. Ik besluit een stukje te gaan fietsen. Op mijn gemak peddelend over de Koningshoeven in Tilburg kom ik langs biologische tuinderij Ut Rooie Bietje. Vanuit mijn ooghoeken zie ik een man leunen op een schoffel. Hij draagt een ouderwetse, vaalblauwe overall die rond het middel bijeen wordt gehouden door een rafelig stuk touw. Aan zijn voeten afgetrapte klompen. Hé, die man ken ik toch?
Ik zet mijn fiets tegen het hek en loop het land op. Verhip, nu zie ik het, die man is Peter Noordanus, burgemeester van Tilburg. “Hé Peter”, zeg ik amicaal, “jij hier?”
“Ja, dat zie je toch. En wie mag jij dan wel zijn?”
“Ik ben Rinus. Je kent me toch nog wel, van die hoorzitting die jij leidde naar aanleiding van mijn verzoek om mijn houten wc-raampje te vervangen door een ijzeren? De vergunning daarvoor heb jij uiteindelijk afgewezen.”
“Juist, ja.”
De burgemeester zweet als een otter. Met een rode boerenzakdoek wist hij zijn gezicht af. Ik kijk rond en zie hoe zorgvuldig hij zijn stukje grond heeft bijgehouden. “Wat staat jouw spinazie er mooi bij”, zeg ik bewonderend.
“Spinazie? Spinazie? Dat is wiet”, zegt de burgemeester verbolgen.
“Wiet? Maar cannabis telen is toch verboden. Daar maak jij je al jaren sterk voor.”
“Jawel, als het gaat om gewone wiet, maar dit is medicinale. Ik ben van plan om na de zomervakantie het spul vrij te gaan geven. Zodat zieke mensen zelf thuis planten kunnen gaan kweken. Daarop vooruitlopend ben ik begin vorig jaar een onderzoek gestart om alle ins en outs te leren kennen en daarvoor ben ik al die tijd al aan het experimenteren op deze lap grond.”
Wiet, medicinale wiet, het verschil zie je er toch niet zomaar aan af. Hoe heeft de burgemeester de politie van zijn lijf kunnen houden, zo vraag ik me af. Alsof Noordanus mijn gedachten leest, zegt hij: “Ik kweek in eerste instantie voor mijzelf. Ik ben ook ziek. Heb last van ingegroeide kalknagels. De dokters konden me niet helpen, maar sinds ik elke dag een grammetje of wat wiet consumeer, heb ik nergens last meer van.”
“Nou, te gek”, zeg ik, “maar wat hier staat, dat is toch veel te veel voor één persoon.”
“Oh, zeker ja. Maar ik help er ook andere mensen mee. Mijn buurman Ad heeft een vetbultje aan zijn onderlip. Hij is een zogeheten natscheerder. Drie, vier keer in de week schoor hij dat bultje open en bloeden dat-ie dan deed, niet normaal. Ik heb hem geadviseerd voortaan elektrisch te scheren en de komende zeven maanden tweemaal daags wat van mijn wiet te nemen. Werkt als een trein. Hetzelfde bij mijn buurvrouw Wiesje, die al drie keer is geopereerd voor verzakkingen. Ik heb haar een kuurtje voorgeschreven van negen maanden; drie keer per dag wat hijsjes van mijn wiet en nu, na een maand, heeft ze al een ongelooflijke vooruitgang geboekt.”
Op de een of andere manier vertrouw ik het zaakje niet. Wiet is een kostbaar goedje. In de coffeeshops in Tilburg betaal je er al snel tien euro per gram voor. Hoe zit dat bij de burgemeester? Die is intussen gigantische winsten aan het maken, lijkt mij zo. Maar daar wil de burgervader niet van weten. “Mijn medicinale wiet heeft een veel hoger THC-gehalte dan het spul dat in de coffeeshops wordt verkocht. Dat is regelrechte troep. Hoe hoger THC, hoe groter het effect van cannabis. De sterkste Nederwiet bevat 17,1 procent THC. Die van mij 28,8 procent. En ja, daar hangt natuurlijk wel een prijskaartje aan.”
“Zozo”, zeg ik bedenkelijk. “En wat moet die wiet van jou dan wel kosten?”
“Tweeëntwintig euro per gram.”
“Tweeëntwintig? Twee-en-twintig? Allemachtig, dat is nogal een prijs, zeg. Dan kunnen we hier wel van een goudmijn spreken, die jou gigantische winsten aan het opleveren is. Want ik ga er van uit dat je vanaf begin vorig jaar toen je hier begon, al een aantal keren hebt geoogst.”
“Helemaal niet”, reageert de burgemeester furieus. “Ik heb wel geoogst, maar de opbrengsten daarvan investeer ik zakelijk. Zal ik even uitleggen. Mijn goede vriend Ernst Hirsch Ballin loopt al sinds hij zich terugtrok uit de landelijke politiek van de ene naar de andere psychiater. Manisch depressief, weetjewel. Hij woont een paar straten van mij vandaan en zodoende hebben we veel contact met elkaar. Ik heb hem geadviseerd medicinale wiet te gaan nemen, of eventueel zelf te gaan verbouwen.” En dan wijzend: “Hij heeft dit stuk grond naast dat van mij gekocht. Maar hij is te depri om er zelf iets te gaan doen. Waarop ik hem heb gevraagd of ik het niet tegen een zacht prijsje kan overnemen. Morgen gaan we naar de notaris.”
“En dat noem jij zakelijk investeren?”
“Precies, ja. Ik heb gewoon meer zakelijke infrastructuur nodig. De hele straat waar ik woon, sterker nog, de hele buurt heeft al een beroep gedaan op mijn medicinale wiet. De vraag is dus gigantisch. En ik zal je nog wat vertellen: ook in andere plaatsen in Brabant is er belangstelling voor mijn initiatief. Collega Ton Rombouts van ’s-Hertogenbosch, ook geen echt lachebekje, heeft van Ernst gehoord hoe fantastisch mijn wiet werkt. Tons veelvuldige bezoeken aan psychiaters hebben tot nu toe weinig uitgehaald. Den Bosch heeft een lapje grond liggen achter de Hambaken, zo’n twee- bij driehonderd meter. Dat is te koop. Ton draait echter niet zo goed met zijn gemeenteraad. Schulden, weetjewel. Hij heeft me gevraagd of ik van de meeropbrengst hier bij Ut Rooie Bietje niet wat kan investeren in de Hambaken.”
“Doe ik toch, heb ik meteen gezegd. Ook Elly Blanksma van Helmond en Jacques Niederer van Roosendaal willen als in september het kweken van medicinale wiet wordt toegestaan, cannabisvelden gaan aanleggen in hun gemeenten. Ikzelf ga vanaf die maand tot aan het einde van het jaar met onbetaald verlof.” En met een vette knipoog: “Adviseren, weetjewel.”
Nee, dat weet ik niet. Ik draai me om en loop het land af. Gelukkig staat mijn fiets er nog.
© Brabant Cultureel – oktober 2016