In het wit van het oog

door Yorgos Dalman

Toen ik arriveerde staarde Milo afwezig uit het raam. Het regende. Er hing een blauwachtige, groenige waas in de lucht.
‘Ha, broertje,’ zei ik toen hij opendeed. Ik gaf hem een kus.
Ik hing mijn jas op en nam de handdoek aan. ‘Bedankt,’ zei ik en droogde mijn haren.
‘Ze pieken,’ zei hij. ‘Laat het zo. Dat vind ik mooi.’
Ik deed mijn skeelers uit en zette ze onder de kapstok. Mijn kousen lieten een nat spoor achter in de gang.
‘Ik blijf het een onwerkelijk gezicht vinden,’ zei Milo. ‘Een advocaat op skeelers. Als je zo naar kantoor ging, zouden ze je waarschijnlijk royeren.’
‘Ja, vast.’
Hij ging me voor naar de woonkamer. Hij had enkele kleine lampen aan, maar er leek in zijn huis altijd een permanente schemer te hangen. Ik gaf hem een knuffel, midden in de kamer. Hij ademde zwaar in mijn hals.
‘Zo,’ zei hij. ‘Hoe gaan de zaken?’
‘Goed,’ zei ik. ‘We blijven druk bezig.’
‘Grote zaken?’
‘Altijd. Veel slijmerige, corrupte mensen die dringend juridische bijstand behoeven. Ordners vol belastende documenten lezen. Veel erop uit. Vragen stellen. Dezelfde vragen nog een keer stellen. En als we dan eindelijk in de rechtszaal ons ding doen, blijkt de rechter seniel te zijn. We hadden net zo goed uit Jip en Janneke kunnen voorlezen.’
‘Mijn grote zus,’ zei Milo. Hij plukte aan mijn mouw.
Ik stompte hem plagerig in zijn zij. ‘Schei uit,’ zei ik.
Hij glimlachte een ogenblik. Daarna glimlachte hij niet meer. Hij ging op de bank zitten. Ik streek door zijn beslapen haren.
‘Het is groter geworden,’ zei hij toonloos. ‘Ik kan de keuken gewoon niet meer in.’
‘Ik ga wel even kijken,’ zei ik. Ik liep naar de keuken en knipte het licht aan. Milo had een ruwe betonnen vloer. Hij had hem gelaten zoals hij hem had overgenomen toen hij twee maanden geleden dit huis betrok.
Eerst leek er niets aan de hand te zijn. Maar een week of twee later belde hij me. Er was een vochtplek ontstaan in het midden van de vloer. Een kleintje maar, maar Milo was er als de dood voor. Hij liep er met een grote boog omheen.
‘Dat ding kruipt,’ zei hij.
Inderdaad was de vlek groter geworden. Beetje vormloos, en tegelijk in alle vormen als een amoebe, dijde hij langzaam naar alle kanten uit.
‘Het moet het grondwater zijn,’ had vader gezegd toen ik hem later aan de telefoon had. Meer zei hij niet.
‘Ik bel de woningstichting wel,’ zei ik.
Enkele dagen erop kwam er iemand kijken. Hij boog diep over de vochtvlek heen en deed zijn best bedenkelijk te kijken. ‘Ik zal een dossier aanleggen,’ zei hij. Bij de voordeur zei hij me dat ik het in de gaten moest houden maar dat waarschijnlijk een of twee lagen verf afdoende moesten zijn.
‘Is het grondwater,’ vroeg ik nog.
De meneer keek me streng aan van over zijn brilletje. ‘Maakt dat iets uit, mevrouw?’
Ik knielde een ogenblik neer en voelde het vocht met mijn vingertoppen.
‘Het is inderdaad weer groter geworden,’ zei ik toen ik terugkwam in de woonkamer.
‘Ik kan de keuken niet meer in,’ zei Milo. ‘Ik kan het gewoon niet.’
‘Ik zal het meteen laten betegelen,’ zei ik.
‘Nee,’ zei hij. ‘Ik haat tegels.’
‘Dan kan ik het toch op zijn minst laten overschilderen.’
Milo keek de andere kant op. Ik pakte zijn handen beet. Eerst wilde hij zich lostrekken, maar ik hield ze stevig vast. ‘Probeer kalm te blijven, broertje,’ zei ik. ‘Doe het voor mij.’
Milo wreef een paar keer door zijn haar. ‘Die mensen die je verdedigt,’ zei hij opeens. ‘Herinner jij je hun gezicht nog na afloop?’
‘Ik begrijp je niet.’
Milo dacht een ogenblik na. ‘Nee,’ zei hij ten slotte. ‘Je begrijpt het niet.’ Hij trok daarop zijn sweater uit en ging midden in de kamer op de grond zitten. Zijn armen rond zijn opgetrokken knieën geslagen. Zijn lange haar gleed over zijn schouders. Ik deed mijn blouse uit, ging achter hem zitten en hield hem dicht tegen me aan, mijn bh zachtjes tegen zijn rug wrijvend.
‘Kijk,’ zei hij. ‘Die huizen aan de overkant. Niets dan gesloten gordijnen en blinde muren.’ Hij haalde een paar keer diep adem. ‘Jouw raam, dat is nog eens mooi. Tienhoog. En dan van de vloer tot aan het plafond, alleen maar glas. Je kunt er gaan staan en van alle kanten op de stad neerkijken. Als een gigantisch scherm waarop het hele leven wordt geprojecteerd.’
Ik beet in zijn oorlelletje. ‘Alsof dat een zegen is,’ zei ik.
Milo sloot zijn ogen. ‘Fuck it,’ zei hij.
‘Waarom fuck it?’
‘Gewoon,’ zei hij. ‘Daarom fuck it.’
‘Oké,’ zei ik en wreef mijn gezicht in zijn hals. ‘Fuck it dan.’
Buiten hing nog steeds die blauwige, groenige waas. De regen was opgehouden. Het leek nu alsof er een fijne mist tegen het raam plakte.
‘Hoe is het met jou eigenlijk,’ vroeg ik. ‘Werk je nog steeds bij dat tuincentrum?’
‘Ik ben ontslagen.’
‘Waarom?’
‘Ik moest tegen elke klant glimlachen. Ik kon het gewoon niet opbrengen.’
‘Klootzakken.’
‘Ach, vergeet het,’ zei hij. ‘Het enige wat ik daar deed was de hele dag rondlopen met planten en potten, dingen inpakken, gemorste aarde opvegen. Bovendien keken ze maar steeds raar naar me.’
‘Hoezo raar?’
‘Gewoon,’ zei Milo. ‘Zoals mensen raar kunnen kijken.’ 
Milo streek met zijn vingertoppen over de vloer. Toen sprak hij weer. ‘Die collega’s van je op kantoor, kijken die wel eens naar je?’
‘Kijken die wel eens naar me? Hoe bedoel je?’
‘Je weet wel.’
‘Altijd, denk ik.’
‘Vind je dat vervelend?’
‘Niet echt. Ik laat ze maar. Ze raken me niet aan toch?’
‘Maar misschien doen ze dat wel. In hun hoofd waar ze hun spelletjes met je spelen als ze tegenover je aan tafel zitten in de vergaderzaal.’
‘Dan laat ze maar. Ik heb mijn eigen spelletjes.’
‘Ze zijn volgens mij zo slijmerig en corrupt als je cliënten.’
Ik glimlachte. ‘Dat denk ik ook.’
Milo zei niets. Toen haalde hij diep adem. ‘Weet je,’ zei hij. ‘Soms denk ik dat die vlek een beest is. Een monster met hetzelfde lege gezicht. En het kruipt. Het besluipt me.’
‘Probeer dat even te vergeten,’ zei ik.
‘Ik kan het niet.’
‘Concentreer je op iets anders. Wat heb je vandaag gegeten?’
Milo ging iets verzitten. ‘Ik was naar het Japanse restaurant hier op de hoek gegaan. Ik had een maaltijd van mixed grill en oosterse groenten besteld. Er was een aquarium met exotische vissen. Voor me zat een vrouw sushi te eten. Ik vergat mijn eigen eten terwijl ik naar haar bleef kijken hoe ze steeds de stukjes wasabi uit haar mondhoek veegde.’
‘Wat had je voor dessert?’
‘Rode bonen-ijs.’
‘Lekker,’ zei ik. Ik liet mijn grip op hem wat vieren. ‘Ik had vanavond vanille-cake met limoncello.’ Ik pakte zijn hand beet. Onze vingers verstrengelden zich een ogenblik met elkaar.
‘Ik heb veel aan je gedacht de laatste tijd,’ zei hij zachtjes. ‘Dan zuig ik aan je borst alsof je een moeder bent. Maar ik proef geen melk. Ik proef benzine. Het brandt mijn ingewanden.’
‘Och, schatje toch.’
‘Het moet iets te betekenen hebben. Iets diepgaands.’
‘Ik weet niet helemaal of het zo werkt,’ zei ik. ‘Maar ik ben je grote zus. Dat weet ik wel. En ik vind het goed dat je zo over mij denkt.’ Ik drukte mijn gezicht tegen hem aan zodat hij mijn adem langs zijn wang kon voelen strijken. Er was op dat moment niets dan het geluid van een lekkende dakgoot ergens vlak boven het raam.
‘Er is altijd iets,’ zei hij. ‘Er is altijd iets dat tussen ons zit.’
‘Weet ik.’
‘Waarom vroeger niet?’
‘We waren nog kind toen, denk ik.’
Hij beet op zijn lip. ‘Is dat het enige?’
‘Vader was er altijd. Hij kwam ertussen. Als hij nuchter was.’
Milo bewoog zijn hoofd heen en weer. ‘Ik weet het.’
‘Misschien maar goed ook,’ zei ik.
‘Waarom zeg je dat?’
Ik dacht na. ‘Gewoon,’ zei ik. ‘Daarom. Fuck it.’
Milo’s ademhaling was weer zwaarder geworden. Alsof zijn lichaam pulseerde. Toen hij even omkeek, flikkerde het licht in het wit van zijn ogen.
Er slingerden enkele cd’s op de grond. Ik pakte er een.
‘Wat luister je?’ vroeg ik.
De titel was Aqua.
‘Is het mooi?’
Milo haalde zijn schouders op. ‘Die artiest was een of ander onbegrepen genie,’ zei hij. ‘Aqua is zijn meesterwerk. Het is alsof hij water zelf tot composities gevormd heeft.’
‘Dat moet bijzonder zijn.’
‘Het geeft je een raar, unheimisch gevoel. Alsof je high wordt.’
Ik voelde hoe zijn borstkas op en neer ging. Stiekem probeerde ik mijn ademhaling met die van hem te synchroniseren. ‘Vader was vanavond nog langsgekomen,’ zei ik. ‘We hebben port gedronken.’
‘Waarom heeft hij dat gedaan in hemelsnaam?’
‘Ik weet het niet. Ik heb zomaar ingeschonken en hij heeft zomaar gedronken, denk ik.’
‘Hij heeft in geen jaren meer alcohol aangeraakt.’
‘Ik weet het,’ zei ik. ‘Het ging allemaal vanzelf eigenlijk.’
‘Heeft hij nog iets gezegd?’
‘Wat denk je?’
‘Ach, nee,’ zei Milo. ‘Natuurlijk niet.’ Toen zei hij, ‘Die vrouw in het restaurant, die met de wasabi in haar mondhoeken, ze had een dingetje met haar rechterkuit. Ze streek er met de punt van haar linkerschoen steeds langs. En ik zweer je, wanneer ze dat deed leek ze mij even aan te kijken. Een seconde maar. Zo’n terloopse blik, weet je?’
Ik knikte, onzichtbaar voor hem. Maar hij wist het.
Ik dacht aan de dag die nu zo langzamerhand echt tot zijn einde kwam. De dag met alle slijm, regen en wasabi. Ik had een aktentas vol compromitterend materiaal. Voor elk leeg, corrupt gezicht een nieuw inlegvel.
‘Lief broertje,’ zei ik. Maar verder kwam ik niet.
Milo legde een ogenblik zijn hoofd achterover tegen mijn schouder. ‘Weet je,’ zei hij. ‘Die componist van Aqua, hij is er niet meer. Hij stroomt nu zelf vormloos door het universum en leert de engelen hoe ze nog vloeiender hun vleugels kunnen uitslaan.’
‘Moet wel een belevenis zijn,’ zei ik.
‘Wat? Voor die engelen?’ Milo haalde zijn neus weer op. ’Ja,’ zei hij. ‘Misschien wel, ja.’
Ik merkte dat de dakgoot boven het raam was opgehouden met lekken. Voorzichtig maakte ik me van Milo los. ‘Het is al laat,’ zei ik. ‘Ik heb nog dingen te doen thuis.’
Milo stond op. ‘En mijn keukenvloer?’
‘Ik ga er werk van maken,’ zei ik. ‘Vertrouw op me.’
Milo leek ineens zo klein en kwetsbaar. ‘Ik hoop het,’ zei hij. ‘Anders kruipt dat beest morgen nog tegen de muren omhoog.’
‘Dat zal niet gebeuren,’ zei ik. Ik drukte het puntje van mijn tong plagend tegen zijn wang. ‘En ik zweer dat dat de waarheid is en niets anders dan de waarheid.’

Ik skeelerde met een flinke vaart door het winkeldistrict. De straten waren verlaten. Het zachte licht van de reclameslogans op de winkelpuien weerkaatste in de regenplassen. Verderop was een groot stalen uithangbord dat aan een muur geklonken zat scheef gaan hangen. Er stond een naam op die me niets zei.
Ik ging door de draaideur het complex binnen, groette de portier achter de balie en stapte de lift in. Eenmaal thuis deed ik de deur op dubbel slot, zette mijn skeelers ergens in een hoek, schopte mijn kleren uit en nam een douche.
Na afloop deed ik mijn badjas aan en liep de woonkamer in. Op de glazen salontafel stonden nog de twee glazen, beide gevuld met een restje port. Mijn laptop stond in de slaapmodus en geheimzinnige, geanimeerde bollen stuiterden over het scherm.
Mijn aktetas stond in de hoek van de kamer opengeslagen op een poef. Haast nonchalant staken de dossiers eruit. Bruine mappen, vellen crèmekleurig papier. Ik knipte het licht uit, liet de badjas van me afglijden en ging bij het raam staan. Ik pakte de twee glazen en goot het restje port van het ene in het andere glas. ‘Ja, fuck it,’ zei ik. Mijn nog natte schaamhaar werd mysterieus verlicht door de neonlampen beneden in de straat.

Yorgos Dalman (1973) is woonachtig in Den Bosch. Hij publiceerde eerder in talloze tijdschriften in Nederland, België, Amerika en India. Hij werkt thans bij de voedselbank en heeft verder geen cv van enige betekenis.

Animatie boven dit verhaal > Hans Lodewijkx

© Brabant Cultureel 2020

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *