Een nieuw boek over de architect Karel Weber haalt deze bouwer van voornamelijk kerken uit de schaduw van zijn evenknie Pierre Cuypers. Weber werkte voornamelijk in de bisdommen Roermond en ’s-Hertogenbosch en vooral zijn koepelkerken zijn nog steeds gezichtbepalende elementen in het landschap.
door Lauran Toorians
De architect Karel Weber (1820-1908) werd vooral bekend door zijn kerkgebouwen en gold al tijdens zijn leven als een ‘concullega’ van de zeker nu veel bekendere Pierre Cuypers (1827-1921). Beiden hadden zij Roermond als thuisbasis en eerst werkten zij nog vooral als collega’s naast elkaar. Later werden ze steeds meer ook concurrenten van elkaar. Een belangrijk verschil is dat Weber zich vooral concentreerde op kerken en zijn werkterrein beperkte tot Limburg, Noord-Brabant (het bisdom ’s-Hertogenbosch) en aangrenzende delen van Gelderland. Cuypers werkte in het hele land en ontwierp ook grote openbare gebouwen zoals het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam.
Impuls
Weber werd als Karl geboren in Keulen, waar hij opgroeide in de nabijheid van Romaanse kerken en ten tijde van de voltooiing van de beroemde gotische dom. De bouwwerkzaamheden aan de dom hadden zo’n drie eeuwen stil gelegen en het afbouwen van die kerk – en van de torens – betekende een belangrijke impuls voor de neogotiek als bouwstijl in Duitsland. Over de jeugdjaren van Weber is weinig bekend, maar vanaf 1845 werkte hij in Keulen officieel als architect. Dat was toen een vrij nieuw beroep, waar eerder meestal de aannemer – vaak een meester timmerman – ook als ontwerper optrad. Rond 1850 begon Weber zich te oriënteren op Nederlands Limburg en in 1855 vestigde hij zich in Roermond.
In Nederland waren sinds begin negentiende eeuw veel oude kerken, die eerder in hervormde handen waren gekomen, teruggegeven aan katholieke parochies. Dat leidde tot een hausse in verbouw en nieuwbouw van kerken. Eerst werd dat nog gecoördineerd door het Ministerie van Waterstaat en overheerste een vrij sobere classicistische stijl, maar al gauw kwam de neogotiek in de mode. Dat had alles te maken met de ‘ontdekking’ van de middeleeuwen en de brede identificatie van die periode met ‘katholiek’. Terug naar die bloeiperiode werd voor veel katholieken het ideaal.
Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie, waarmee Nederland in 1853 ophield missiegebied te zijn en weer eigen bisschoppen kreeg, gaf een extra impuls aan het opleven van een katholiek zelfbewustzijn in Nederland. De katholieken herwonnen hun trots en pakten uit met grote kerken die zeker in Noord-Nederland en in steden vaak werden ontvangen met sentimenten die identiek zijn aan de reacties die nu nieuwe moskeegebouwen ten deel vallen: te groot, te protserig, te lawaaiig en met twijfel aan de loyaliteit van de kerkgangers.
Steenrotsen
Bij die sentimenten hoeven we niet lang stil te staan, maar groot waren die kerken in veel gevallen zeker. Enorme steenrotsen die de horizon van ver domineerden en waar een hele dorpsgemeenschap ruimschoots in kon plaatsnemen. En hoewel het tussen beide architecten tot fricties kwam en Weber zich veel minder dan Cuypers profileerde als publiek figuur, behoorde Karel Weber eind negentiende eeuw beslist tot de toonaangevende architecten in dit geheel. Hij zette in de stijl van zijn kerken ook een extra stap.
Bij de eerste neogotische kerken wisten de architecten nog niet goed ‘hoe het moest’. De opbouw van een gewelf werd nog niet goed begrepen en de kerken kregen een houten gewelf dat werd gestuct en beschilderd om eruit te zien als steen. Pas in tweede instantie maakte deze ‘stucadoorsgotiek’ plaats voor echte neogotiek met gemetselde, bakstenen gewelven die vaak ware meesterwerken zijn. Weber was echter ook – waarschijnlijk al in Keulen en later ook door de Munsterkerk in Roermond – gefascineerd door de Romaanse bouwkunst. Dat nam hij mee in zijn ontwerpen die daardoor nu wel als ‘neo-romanogotisch’ worden omschreven. De Sint-Petruskerk in Vught – nu Ontmoetingscentrum DePetrus – is er het mooiste voorbeeld van.
Kerken met hoge vieringskoepels werden een waar handelsmerk van Karel Weber
Wat een waar handelsmerk van Weber werd, zijn de kerken met hoge vieringkoepels die hij bouwde. In Vught zit die koepel aan de buitenzijde verstopt onder een achthoekige vieringtoren, maar in Geldrop, Raamsdonk en Uden rijzen machtige koepels hemelwaarts. Het zijn kerken die hun omgeving domineren en vooral de Bavokerk in het kleine Raamsdonk is een waar landmark voor iedereen die over de A59 (Maasroute) passeert en zich niet laat afleiden door het middeleeuwse kerkgebouw dat veel dichter langs de snelweg en buiten het dorp staat. En dit terwijl het westelijke front met twee torens wegens geldgebrek nooit werd voltooid. Het gemis van die twee torens maakt de hoge koepel des te meer dominant. Bijzonder in Raamsdonk is ook dat aan het plein voor de kerk het hele ensemble van pastorie, school en patronaat behouden is gebleven als een klein openluchtmuseum voor het Rijke Roomse Leven. In termen van de Michelingids is dit een omweg waard.
Restauratiewerk
Van buiten zijn de kerken van Weber vaak redelijk sober en bestaat de versiering vooral uit kunstig metselwerk. De interieurs zijn daarentegen vaak rijk versierd, waarbij Weber zelf ook meubilair ontwierp of daarvoor bevriende kunstenaars inzette. Lang niet alle kerken van Weber zijn er nog. Een flink aantal viel ten prooi aan nieuwe modes (en dus nieuwbouw), ontkerkelijking en sloop en in een opvallend aantal ook aan oorlogsgeweld. Naast nieuwbouw verrichtte Weber ook restauratiewerk aan bestaande kerken en kerktorens, veelal een stuk terughoudender dan Pierre Cuypers dat deed. Cuypers wist vaak beter wat de oorspronkelijke bouwers hadden bedoeld dan de middeleeuwse architect ooit zelf had kunnen bedenken. Zeker bij de Roermondse Munsterkerk moet dit bij Weber flink pijn aan zijn ogen hebben gedaan.
André van Deursen schreef een beknopte biografie en een oeuvreoverzicht van Weber waarmee deze architect uit de schaduw van Pierre Cuypers treedt. Het boek is beknopt, want er is nauwelijks archief van Weber zelf bewaard gebleven, maar alle met zekerheid aan hem toe te schrijven bouwwerken worden hier beschreven. Dus ook de kerken die er niet meer zijn. Daarmee wordt duidelijk dat Weber een nadrukkelijk en persoonlijk stempel heeft gedrukt op de landschappen en stads- en dorpsgezichten in de bisdommen Roermond en ’s-Hertogenbosch. Het boek verscheen in de reeks Biografieën en Oeuvrelijsten van Nederlandse Architecten en Stedenbouwkundigen (BONAS) die inmiddels een respectabel aantal delen omvat.
André van Deursen, Carl (Karel) Weber., 1820-1908. Van stucadoorsgotiek tot koepelkerk. BONAS / Hilversum: Verloren 2020, 132 pp., ISBN 978-90-8704-868-6, pb., € 15,00.
BONAS
Kennisportaal voor Nederlandse architectuur en stedenbouw
Beeld boven dit artikel > Portret van Carl (Karel) Weber door Heinrich Windhausen (1889)
© Brabant Cultureel 2020