Tegen de verstoffing

door Moeckbert

bad

toen alles licht begon te geven en het plafond naar beneden stortte
omdat men ergens een spijker uitgetrokken had
en jij met bad en al voor mijn neus terecht kwam, zei je achteloos
‘sorry voor al uw ongemak’

als middel tegen de ongemakkelijke stilte smeerde ik snel een boterham
die ik haastig naar binnen wurmde door mijn zwaar ontregeld hart

mijn krantje was een beetje nat geworden
en ik moest moeite doen de pagina’s te keren
je zei: kan ik u helpen?
ik zei: nee dank u, ik kan het zelf

gelukkig was er schuim waarmee jouw bovenlijf bedekt werd
gelukkig was er ruimte om met mijn nek een ruime bocht naar links te maken
zoals men placht te doen in situaties die schuren en die klemmen
en eigenlijk geen houding kennen om fatsoenlijk te blijven staan

‘wilt u dan misschien een te kleine handdoek?’ vroeg ik fysiek haast onbewogen
‘nou nee dank u, ik ben voorzien, hij hangt nog aan het knaapje,’
je zei het zonder gêne

ik keek omhoog en zag hem hangen en ja hij was nog droog hoor
‘mm, mm daar hangt ie,’ zei ik
‘ja ja daar hangt ie,’ zei je
en ik smeerde nog een tweede boterham in stilte;
want ik wilde absoluut geen scène

boek

ik zocht naar leesvoer [overal] maar winkelen in de bibliotheek had men zojuist afgeraden omdat er een ontploffing gaande was en / hardop lezen in een simpel maar doeltreffend boek gevaarlijk werd; het kon dat mijn tomeloze fantasie dusdanig tolde en dat men uit zijn ogen kijken moest / omdat ik zelfs een beetje bolde of zou ontploffen; ik telde af en hield een hekje vast

men trachtte ‘t dusdanig te vermijden / door te denken aan wat regels die ik ooit eens leerde tussen alle scènes door

niettemin begon ‘t spontaan te rommelen – [weliswaar niet geheel onbeduidend en kennelijk ergens in mij in de buurt van een hele kleine lantaarnpaal] – maar och dat was geen schande

het kwam namelijk door de behoefte – en die was allerminst te stoppen – dat / ik me het liefst wilde verschuilen tussen de regels en honderd letters door, waar niemand me kon vinden / en ik me veilig waande als een oude hond die kwijlend in zijn mand blij woefte / terwijl om hem heen de gordijnen sloten en men de stadsverwarming hoger had gedraaid

astronaut

van bitterballen hield ik niet

als je niet van bitterballen houdt
ben je niet echt een astronaut / zo zei men

en droeg mij op mijn michelinpak aan te doen / maar ‘t paste niet;
/ er gutsten liters vocht vanuit mijn oksels naar de vloer

zwemmen werd een ramp, heel de woonkamer zag blank /
mijn goudvissen waren ontsnapt en zwommen niet meteen langszij;
ze wisten wat er komen zou

mijn hoofd was vol / en men vroeg mij / gewoon als proef
een raadsel op te lossen

alleen, zoals u weet, houd ik er niet zo van /
ik heb problemen met mijn maag;

vandaar de bitterballen / vandaar dat astronautgedoe

wel houd ik van de helm, die is mooi en kleurrijk / en omdat ie handig is
kan ik mijn vissen erin vangen

een goede braadworst

ik wilde niet alleen de brieven posten / jij zou
de staldeur openen en naakt het kleed willen laten zien /
horend of kruipend over schrale grond /

men had kunnen wachten op brandende hoepels / waar rook vurend
vandaan spoot / soms prijs ik mezelf gelukkig dat ik adem / na onzalige
gedachtes die rondzingen in het hoofd

ik had behoefte aan dingen die onwerkelijk waren / een maaltijd die
men nimmer at en weg kon scheppen; mijn leven liep synchroon met
wat ik niet werkelijk wou

er werd minuscuul een haar weggehaald / de eencellige
waarnaar ik onschuldig verlangde, boog zich om mij te misleiden / soms
moeten geluiden uitgezet worden binnen het gebeente / en tonen
omgevormd tot smakelijke brokken

zoals een goede braadworst / voor veel mensen ooit smakelijk zal zijn

onhond

als onhond maakte ik geen zeegeluiden, nee
ook was ik geen echte hond / en vond geen trilobieten;
ik deed het onderhoud van stranden / en
zocht naarstig naar een been

mijn lichaam was ruw en eindeloos zo dacht men /
en struinde soms in holen naar mijn verloren
botten / men hield mijn enkels vast / at vol ongeduld
het vlees eraf / met wier als zoutig loof

met achterpoten verschoof men zand / en wilde ons bedelven
onze kapsels waren klam / lucht kwam door minuscule stenen /
men jankte niet noch schreide

sporen hielden op; / onze voeten konden niet / werden
opgeofferd in watergeulen / of waar een stroming plotseling ophield /
nooit blaften we; wij waren immers onhonden

Wie is Moeckbert? Ja wie is hij niet? Veel helaas nog niet, en in ieder geval niet iemand die zichzelf zo maar prijsgeeft. Maar zoals dat soms met bepaalde dingen gaat, kan het tij zich spontaan keren. Aan het einde van het vorige millennium geboren in een redelijk goedige omstandigheid onder de rook van Tilburg.

Beeldcollages > Hans Lodewijkx

© Brabant Cultureel 2020

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *