De liedcyclus Winterreise is in alle opzichten klassiek. Harrie Spronken (bas-bariton) en Hein van Ooij (fortepiano) verzorgden een uitvoering die alle nuances en contrasten van Schuberts composities recht deed.
door Herman Coenen
Het verhaal van de jonge man die, afgewezen door zijn lief, aan het zwerven slaat langs de koude winterse wegen. Het was bekend, maar deze avond komt het op een manier tot me die maakt dat ik het voor het eerst hoor. Koude, harde banken in een neogotische kerk, de entourage is al anders dan de concertzalen of de leunstoel thuis waar ik de cyclus vaker heb gehoord. Maar wat het vooral doet is de zachtheid waarmee het geheel gebracht wordt. De fortepiano uit 1823 klinkt bescheiden, lieflijk, en de stem van de zanger is als de tonen van een klein middeleeuws handorgel of misschien de draailier uit het laatste van de serie liederen: Der Leiermann. Het omgekeerde van de krachtige vastberadenheid die de zangtraditie van de Winterreise lijkt te beheersen. Ingetogen, soms bijna bedeesd – wanneer ik mijn ogen sluit hoor ik een jongen zingen die tastend zijn weg zoekt door bevroren dorpen en landerijen.
Subtiliteiten
Zachtheid, de stem van Harrie Spronken wordt erdoor bevrijd in al zijn kleurnuances. En daarmee komen alle subtiliteiten aan de oppervlakte die deze vierentwintig liederen zo rijk maken. Hein van Ooij weet dat door zijn pianospel dienstbaar te onderlijnen, er vallen stiltes op betekenisvolle momenten, de fortepiano brengt een blije toets, een huivering, al naar gelang.
En wonderlijk, het is alsof Franz Schubert (1797-1828) staat mee te kijken vanuit de deur van de sacristie. Zoals de zanger en de man achter de piano mij nabij zijn, simpelweg binnenwandelen in mijn luisterende aandacht, zo ook Schubert. Iets van wat er geweest moet zijn in de liedavonden waar Franz zijn creaties aan zijn kring van vrienden liet horen, is hier aanwezig. Het gevoel van muziek als een handdruk, een vertrouwde omarming tussen mensen die zich lotgenoten weten in wat ze meemaken, hun vreugdes en tegenslagen, de wisselvalligheden van het leven.
Muziek als verbinding en als troost, in de spelende handen van de pianist en de soepel bewegende, buigzame timbres in de stem, de soms even dansante draaiingen van de zanger daar voor het altaar, komt ze tot leven. Een eredienst? In een van de laatste liederen klinkt als een opstandige schreeuw, door de zanger scherp en contrastrijk geuit: ‘will kein Gott auf Erden sein, sind wir selber Götter!’ De eredienst geldt hier de mens en het menselijke, de wil om te blijven lopen, al zijn de voeten steenkoud en hangt het lijf als een versleten mantel om het uitgebluste gemoed.
Grondtoon
Contrasten. Ondanks de steeds doorgaande verdrietige grondtoon, duiken ze regelmatig op. Harrie Spronken legt ze voor je neer: de lieflijke droom van bloeiende bloemen in mei en het rauwe ontwaken in de winterse leegte; het dichtgevroren rivieroppervlak, het gevoel van verworpenheid, en het woelige water daaronder, het telkens opnieuw zwellende hart wanneer het zich weer even in de geneugten van het samenzijn ondergedompeld voelt. Grote uithalen, sterke volumeverschillen zijn niet nodig, de zachtheid is het canvas waarop elke subtiele kleurwisseling tot zijn recht komt.
Vierentwintig liederen, evenzoveel kijkkastjes waarin we de wreedheid van het gemis, de opflakkerende hoop, het ontspannen zich overgeven aan de schoonheid, en zoveel andere gevoelsschakeringen aan ons voorbij zien trekken. De zanger en zijn begeleider nemen ons mee op hun rondleiding. Ik raakte gaandeweg meer en meer in de ban van deze reis. En van de diepere ontwikkeling die Schubert en dichter Wilhelm Müller, namens ons, doormaken op het pad van de eenzaamheid.
In het laatste lied, Der Leiermann, word je deelgenoot van de oogst die zij deelachtig worden. Die verkleumde man op het ijs achter het dorp, met in zijn handen de draailier en aan zijn voeten het bordje voor de munten die niemand hem toewerpt, omgeven door grommende honden, laat me iets zien: overgave. ’Und er lässt es gehen, alles wie es will…’
En iets moet er zijn dat hem laat volhouden, zijn bloed verwarmt: het is de muziek. Misschien is dat wel wat Wilhelm Müller en Franz Schubert ons in deze liederen uiteindelijk willen zeggen: muziek kan de pijn van het leven niet opheffen, maar ze tilt ons uit boven de doem er het levenslange slachtoffer van te zijn. Harrie Spronken en Hein van Ooij hebben mij op deze avond ervan weten te doordringen hoe waar dit is.
Franz Schubert, Winterreise, door Harrie Spronken (bas-bariton) en Hein van Ooij (fortepiano). Gezien in de Lambertuskerk te Vessem, donderdagavond 5 maart 2020.
Illustratie boven: Postuum portret van Franz Schubert door August Weger. Lithografie. Gallica Digital Library
De Stichting Behoud Lambertuskerk in Vessem organisaties vaker concerten. Meer informatie op de website.
© Brabant Cultureel 2020