door Pieter Luykx
1
dat eindeloze wit, de eerste sneeuw
geen voetstap nog daarin en alles heel
behoedzaam stil, soms een geluid, ik
heb je koude mond gekust en hevig
naar je stem geluisterd toen op die dag –
en hoe dat niet ontsnappen zou
2
steeds ruimer ademde de winter, maakte
onze wandelpaden hard, wat meeuwen
zweefden doelloos rond en overal het
zachte dalen van de sneeuw, het witter
worden van het land, het botste met het
licht en maakte alles wijder nog dan wijd
zoals de sneeuw daar lag, jij kwam niet
uitgekeken, jij had de winter lief
3
het was het einde van de winter en alles
lag zoals het lag voordat de sneeuw, weer
zichtbaar werden de geringste dingen, het
werd weer zwart en grijs met lege plekken
het licht ving alle kaalheid van de takken
en haast voorzichtig kwam het voorjaar
terug, herinnerde het land aan oud geluk
Pieter Luykx (Ginneken 1935) woont in Breda, waar hij werkzaam was als docent pedagogiek. Van hem verschenen verschillende dichtbundels en hij publiceert in literaire tijdschriften in Vlaanderen en Nederland, waaronder met enige regelmaat Brabant Cultureel.
© Brabant Cultureel 2020