Dat Dongen in de negentiende eeuw in trek was bij kunstenaars was al wel bekend. Maar met een grote expositie en een publicatie zet Stedelijk Museum Breda Dongen nu ook als schildersdorp op de kaart. Co-curator en een van de auteurs van het boek is Ron Dirven, nu directeur-conservator van het Vincent van GoghHuis in Zundert, maar daarvoor tien jaar werkzaam geweest bij het Breda’s Museum, de voorloper van het huidige museum.
door Irma van Bommel
Toen in de tweede helft van de negentiende eeuw in navolging van de schilders van Barbizon het buiten schilderen in zwang kwam, ontstonden overal in Europa schildersdorpen. In haar boek Schildersdorpen in Nederland (2004) schreef Saskia de Bodt: ‘In het laatste kwart van de negentiende eeuw werd “Brabant” ontdekt door de schilders van de Haagse School en hun directe opvolgers. Al vroeg werkte Jozef Israëls er in Dongen bij Breda, evenals Albert Neuhuys en ook August Allebé, de laatste voordat hij in 1870 als hoogleraar aan de Rijksacademie aantradt.’ En dan gaat het verhaal verder over Heeze dat zich als schildersdorp ontwikkelde.
Aan Heeze is door De Bodt een hoofdstuk gewijd, net als aan een aantal andere schildersdorpen in Nederland zoals Oosterbeek-Wolfheze, Noorden, Kortenhoef, Katwijk, Nunspeet, Hattem, Laren, Bergen, Domburg, Veere, Spakenburg-Bunschoten, Staphorst en Volendam. Dongen kreeg geen apart hoofdstuk. De uitgebreide expositie in het Stedelijk Museum Breda toont echter aan dat er ook in Dongen en omgeving veel is geschilderd en dat dit dus ook een schildersdorp genoemd kan worden.
Armoede
In Laren, Bergen en Domburg inspireerden de schilders elkaar, wat leidde tot nieuwe stromingen in de kunst. In de andere schildersdorpen was dat niet zo. Daar gingen de schilders naartoe om het idyllische landleven weer te geven. Zij gingen op zoek naar ‘schilderachtige armoede’ en naar ‘authentieke typen’ die ze vooral in de Brabantse dorpen vonden. Waarom juist Dongen en later ook Heeze konden uitgroeien tot schildersdorpen heeft voor een deel met toeval te maken. Het dorp moest eerst ‘ontdekt’ worden door een of meerdere kunstenaars die het dorp vervolgens gingen aanbevelen bij collega’s. Verder speelden mee de gastvrije houding van de bevolking en de aanwezigheid van een pension of hotel.
De omgeving van Breda werd al kort na 1830 ontdekt door tekenlustige militairen. Na de afscheiding van België in 1830 werden militairen in Noord-Brabant gestationeerd langs de grens met België om te voorkomen dat Noord-Brabant zich zou aansluiten bij België. De tekeningen en schilderingen van de soldatenkampen, maar ook van de omgeving werden opgemerkt door kunstenaars in de Hollandse steden en zo werd doorverteld dat Dongen een bezoekje waard was.
In het boek De schilders van Dongen dat bij de expositie verscheen, valt te lezen dat Constant Cornelis Huijsmans, tekenleraar aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda, zelfs een lesmethode had ontwikkeld voor zijn studenten, waarbij zijn prenten konden worden nagetekend. Het boek biedt veel interessante wetenswaardigheden die het verhaal van Dongen in een bredere context plaatsen.
Gecomponeerd
Tijdens de Romantiek kwamen er al schilders uit de steden in het westen naar de omgeving van Breda, ook naar Dongen. Zij maakten schetsen en studies en gebruikten die in hun atelier voor het schilderen van gecomponeerde taferelen. Ook August Allebé (1838-1927), die vanaf 1865 Dongen bezocht, ging zo te werk. In 1870 werd hij hoogleraar aan de Rijksacademie en van 1890 tot 1906 was hij er directeur, waardoor hij minder tijd had om naar Brabant te reizen. Maar studenten en bevriende kunstenaars raadde hij aan naar Dongen (en naar Heeze) te gaan. Zo kwam het dat onder anderen Max Liebermann (1847-1935) en Suze Robertson in Dongen gingen schilderen. Suze Robertson had ook eerder al van Petrus van der Velden, haar leermeester, gehoord dat een verblijf in Dongen de moeite waard was.
Inmiddels was verf in tubes in de handel beschikbaar gekomen waardoor het veel makkelijker werd om ook buiten het atelier te schilderen. Dat er daadwerkelijk buiten werd geschilderd, is op een aantal tekeningen, foto’s en schilderijen te zien. De Haagse School, die het buiten schilderen propageerde, zowel aan zee als in het binnenland, zorgde voor een trek van kunstenaars naar het platteland, vooral in de zomermaanden.
Werden de voorstellingen tijdens de Romantiek nog geïdealiseerd, onder invloed van de Haagse School werden de voorstellingen meer realistisch. Dat gold niet alleen voor de weergave van boerderijen en de interieurs, maar ook voor de ‘typen’. De werkende mens werd een geliefd onderwerp. Wat opvalt in het werk van Allebé is dat zijn modelstudies (tekeningen) realistisch zijn, maar dat hij daar op zijn schilderijen romantische, haast sentimentele taferelen van maakte. Later ontwikkelde hij ook in zijn schilderkunst een meer realistische stijl.
Heks
Petrus van der Velden (1837-1913) bezocht Dongen in 1876 en schilderde ondermeer een oude vrouw met een bos gesprokkeld hout. Voor dit schilderij had Petronilla (Piet) Verhoeven geposeerd. Zij poseerde voor veel schilders en waarschijnlijk ontving zij daar wat geld voor. De schilders beeldden haar af in scènes die in het dagelijkse leven voorkwamen, zoals tijdens een karige maaltijd, koffie malend, sokken stoppend, spinnend, hout sprokkelend of zittend bij het haardvuur. Maar er werden ook ensceneringen verzonnen, zoals kaartleggen, alsof ze een waarzegster was. Omdat Verhoeven wat buiten de maatschappij stond, kreeg zij de weinig respectvolle bijnaam ‘heks van Dongen’. Overigens had ook Heeze zo’n ‘authentiek type’, een vrouw die vaak model stond en ook heks genoemd werd: Trien van Engelen.
Suze Robertson (1855-1922) bezocht Dongen in 1883 en mogelijk ook nog later. Van 1895 tot 1898 woonde en werkte zij in Etten. En het is bekend dat ze in 1903 en 1904 in Heeze heeft geschilderd. Maar tussendoor bezocht zij ook schildersdorpen buiten Noord-Brabant. Omdat Robertson haar werken niet dateerde en niet van een plaatsnaam voorzag, is niet met zekerheid te zeggen welke werken in Dongen zijn gemaakt. Dat geldt voor veel schilders. “Maar”, vertelt Ron Dirven, “de vrouwen in Dongen droegen een markante witte muts en daaraan is te zien dat de werken in Dongen zijn geschilderd.” Omdat de muts een belangrijke rol speelt in de toeschrijving van de werken aan het dorp Dongen, is deze ook prominent aanwezig in de expositie. Ook Suze Robertson koos meerdere malen Piet Verhoeven als model en portretteerde haar met verschillende attributen om diverse werkzaamheden uit te beelden.
Hardwerkend
Veel schilders kwamen naar Noord-Brabant om het idyllische plattelandsleven vast te leggen, als verheerlijking van het eenvoudige boerenleven. Maar dat het voor de bevolking hard werken was en ze een armoedig bestaan leidden, daar gingen velen aan voorbij. ‘Schilderachtige armoede’ heet dat. Toch keerde langzaam het tij en gingen schilders de hardwerkende mensen op meer realistische wijze uitbeelden.
Dat is wat Vincent van Gogh bewonderde in het werk van Petrus van der Velden. Hij schreef dat in 1883 in een brief aan zijn broer Theo en hij betreurde het dat hij de schilder niet persoonlijk kende. Van Gogh had in Den Haag al vroeg kennis gemaakt met het werk van Petrus van der Velden, maar ook met dat van Jozef Israëls en Max Liebermann. Dat waren kunstenaars die compassie toonden met de hardwerkende mens.
Ook Suze Robertson toont empathie voor de mensen op het platteland. Allebé bewonderde haar daarom: ‘De schilderijen van Suze Robertson doen aan als geschilderd door een vrouw op de barricade, werkelijk emotioneel door dapperheid.’ Van Gogh schijnt Suze Robertson wel in Den Haag ontmoet te hebben, maar dat was voordat zij in Brabant ging schilderen. In 1883 ging Van Gogh in Drenthe schilderen en later dat jaar vertrok hij naar Nuenen, terwijl Robertson in 1883 naar Dongen afreisde. Later zou blijken dat juist het werk van Robertson het werk van Van Gogh uit zijn Brabantse periode het dichtst benaderde. Vreemd eigenlijk dat Van Gogh nooit in de schildersdorpen Dongen of Heeze is geweest om schilders die dezelfde intentie hadden als hijzelf te ontmoeten.
Aardappeleters
Van Gogh kende het schilderij Boerengezin aan de maaltijd dat Jozef Israëls (1824-1911) in 1882 in Dongen had gemaakt. Hij had het in Den Haag gezien. Jozef Israëls bezocht Dongen al vanaf 1863. Het werk is voor deze tentoonstelling uitgeleend door het Van Gogh Museum. Vincent schreef in 1882 aan zijn broer Theo dat hij diep onder de indruk was van de sfeer, de armoede en de emotie die uit de voorstelling spreekt. Het werk moet hem hebben geïnspireerd tot zijn eigen eerste meesterwerk De Aardappeleters (1885) waarin Van Gogh veel meer inzoomde op zijn onderwerp. Interessant is dat Israëls in 1903 een schilderij genaamd De aardappeleters maakte waarbij hij, in navolging van Van Gogh, dichter op zijn modellen inzoomt.
In het Vincent van GoghHuis in Zundert is een bescheiden, maar interessante expositie ingericht met werk van Suze Robertson. Zo is er een serie portretten te zien die zij maakte van het kindermeisje Pietje tussen 1895 en 1898, de jaren dat ze met haar echtgenoot en baby Sara in Etten woonde. Interessanter zijn echter de andere werken op de expositie. Die zijn niet gedateerd en het is niet met zekerheid te zeggen of ze in Dongen, Heeze of elders zijn vervaardigd. Wat opvalt, is dat er een aantal expressieve werken tussen zitten die ogenblikkelijk aan Van Gogh doen denken. Blijkbaar hebben beide schilders, in hun streven sociaalbewogen werk te maken, zich onafhankelijk van elkaar in expressieve richting ontwikkeld. En die expressie zit hem vooral in de handen en de koppen.
Dongen blijkt een kunstenaarsdorp waar vooral de werkende mens werd verbeeld. Opvallend veel ambachten zijn hier vereeuwigd: wevers, spinsters, schoenmakers en ook kantwerksters. In ’s Gravenmoer bij Dongen werd al eeuwenlang door vrouwen aan kantklossen gedaan; bij goed weer buiten, bij slecht weer binnen voor het raam. Maar zodra leerlooierijen zich vestigden in Dongen verdween het idyllische karakter van het dorp. De kunstenaars trokken na 1890 naar andere dorpen waar het idyllische landleven nog wel te vinden was, zoals in Heeze.
Eigentijds
Tegenover het werk van Suze Robertson in het Vincent Van GoghHuis hangt werk van Marenne Welten (1959), een eigentijds kunstenaar. Een mooie combinatie, omdat dit ook portretten zijn. Het duurt even voordat je het door hebt, maar op een gegeven moment zie je dat deze schilderijen zijn geïnspireerd op negentiende-eeuwse portretfoto’s. Het blijken foto’s te zijn van kolonisten in Noord-Amerika. Met Weltens typische stijl van lange verfstreken doemen de mensen uit het verleden als schimmen op uit de verf.
Ook in het Stedelijk Museum Breda is een combinatie gemaakt tussen de schilders van Dongen en eigentijdse kunstenaars. De expositie ‘De heks van Dongen’ loopt naadloos over in de expositie ‘Dongen revisited’, waarvoor Ron Dirven eveneens de selectie maakte. De overgang naar de hedendaagse kunst wordt gevormd door autochromes, de vroegste vorm van kleurenfotografie, vervaardigd kort na 1910 door Emile van Waegeningh, kapitein bij de KMA. Net als bij de schilders van Dongen is hier sprake van geënsceneerde taferelen.
Traditionele genres bestaan niet meer in de hedendaagse autonome kunst, toch zijn de deelnemende kunstenaars uitgekozen omdat zij een eigentijdse visie geven op het landschap (Abdol Motavassel, Ingeborg Entrop, Ruud van Empel), het portret (Tessa Chaplin, Marenne Welten, Domenique Himmelsbach de Vries, Dirk Kome), het stilleven (Anna Lange, Olphaert den Otter) en het veestuk (Patrick Van Caeckenbergh).
‘De heks van Dongen. Een kunstenaarsdorp in de 19e eeuw’ en ‘Dongen revisited. Een actuele terugblik’, t/m 26 januari 2020 in het Stedelijk Museum Breda.
‘Suze Robertson & Marenne Welten – Naast van Gogh’, t/m 26 januari 2020 in het Vincent van GoghHuis in Zundert.
Ron Dirven, Monique Rakhorst, Helma van der Holst, De schilders van Dongen. Zwolle: WBooks / Breda: Stedelijk Museum Breda 2019, 180 pp., ISBN 9789462583610, hb., € 22,95.
© Brabant Cultureel 2019