De Koninklijke Nederlandse Muziekinstrumentenfabriek Kessels in Tilburg was ooit in binnen- en buitenland een toonaangevend bedrijf dat muziekinstrumenten leverde aan onder meer fanfares en harmonieën. De collectie is ondergebracht in Kessels Museum, maar dat het om uniek erfgoed gaat is bij weinigen bekend.
door Emmanuel Naaijkens
Het Textielmuseum in Tilburg is gehuisvest in het karakteristieke fabriekscomplex van Mommers en Co, ooit een van de grote textielfabrieken in wat bekend stond als ‘de wolstad van Nederland’. Pal naast het Textielmuseum bevindt zich, ook in een voormalige textielfabriek, het Kessels Museum. Letterlijk en figuurlijk in de schaduw van de grote broer en weggestopt in een hoek van het museumterrein. Er is zelfs geen bewegwijzering die leidt naar het Kessels Museum. “Mag niet van de gemeente”, zegt Hans van den Muijsenberg, secretaris van de stichting die het museum beheert.
Innovatie
De naam van het museum is ontleend aan de in Limburg geboren Mathieu Kessels (1858-1932), die in 1889 een nieuwe fabriek opende voor het maken van muziekinstrumenten. De onderneming groeide als kool en al na enkele jaren liet Kessels langs het spoor in Tilburg een groot complex bouwen. “Dat was ongezien. Een geweldig voorbeeld van innovatie. Want tot dan toe was het maken van muziekinstrumenten een ambachtelijke bezigheid in eenmanszaken of kleine bedrijfjes.” Kessels pakte de productie industrieel aan. Dat wil zeggen dat elke arbeider een onderdeel van een instrument monteerde en het vervolgens doorgaf aan een collega die weer een ander onderdeel voor zijn rekening nam.
In feite was dit het principe van de lopende band, zoals autofabrikant Ford dat twintig jaar later in de VS introduceerde. “Het is een gewaagde stelling, maar Kessels was in mijn ogen de eerste in Europa, en misschien wel in de wereld, die deze assemblagetechniek toepaste.” Zakelijk gezien was de fabriek van meet af aan een doorslaand succes. In 1905 werd het fabrieksgebouw uitgebreid. Op het hoogtepunt werkten er honderden arbeiders, toeleveranciers niet meegerekend. Kessels was een grote werkgever en ook economisch van belang voor de stad.
Mathieu Kessels was van veel markten thuis. “Hij was muzikaal en componeerde zelfs. Hij voelde de tijdgeest goed aan. Arbeiders kregen wat meer vrije tijd en de kerk zag graag dat ze die tijd nuttig besteedden. Maar ambachtelijk gemaakte instrumenten waren duur. Met Kessels’ productiewijze kon de prijs flink omlaag zodat instrumenten ook binnen het bereik kwamen van gewone mensen, het was niet langer luxe. Kessels heeft op die manier dan ook bijgedragen aan de verheffing van het volk.”
Politiefluitjes
In die tijd schoten de fanfares en harmonieën in het hele land, maar vooral in het zuiden, als paddenstoelen uit de grond. Kessels, die een groot deel van de markt beheerste, voorzag al die gezelschappen van instrumenten. In de periode tussen 1889 en het einde in 1955 verkocht de fabriek in binnen- en buitenland zo’n half miljoen muziekinstrumenten. Ook vandaag de dag zijn er nog muziekliefhebbers die een ‘echte Kessels’ bespelen en er is zelfs een saxofoonkwartet onder die naam.
Kessels was een man met een fijne neus voor zakendoen. “Hij organiseerde bijvoorbeeld concoursen, wat een stimulans gaf aan de muziekbeoefening. Hij is een van de grondleggers van het Wereld Muziekconcours in Kerkrade, was betrokken bij de oprichting van de muziekschool in Tilburg. En hij haalde de gemeente over om muziekkiosken te plaatsen waar de harmonie openluchtconcerten kon geven.” Hoe meer mensen een instrument wilden bespelen, hoe beter dat was voor de omzet. Van den Muijsenberg noemt nog enkele voorbeelden. “Kessels had een eigen drukkerij, want hij was ook uitgever van bladmuziek. Hij leverde niet alleen instrumenten aan muziekgezelschappen in binnen- en buitenland, maar ook politiefluitjes aan politiekorpsen. Maakte vaandels, zelfs voor de harmonie van het Turkse leger.”
En Kessels was wat gehaaid, hoewel hem dat later min of meer is opgebroken. “Zijn instrumenten waren een halve toon hoger dan instrumenten van andere producenten. Dus gezelschappen moesten wel alle instrumenten afnemen bij Kessels. Tot op een dag een concurrent bedacht dat je met een schuifje op een instrument de toonhoogte kon regelen.” Daardoor raakte Kessels zijn machtspositie kwijt.
Uit de fabriek van Kessels rolden instrumenten in alle soorten en maten die vooral hun weg vonden naar de amateurkunst. Professionele muziekbeoefenaars prefereerden een ambachtelijk gemaakt instrument. “Kessels leverde alle instrumenten die je tegenkomt in een symfonieorkest. Met uitzondering van de harp, dat was kennelijk iets te ingewikkeld.” Als bezoeker kom je ogen tekort door die talloze instrumenten: trompetten, fagotten, klarinetten, trombones, saxofoons, slagwerkinstrumenten, piano’s, dwarsfluiten, triangels, strijkinstrumenten en nog veel meer. Allemaal te zien in het museum, behalve dan de cello, want die is ooit op raadselachtige wijze verdwenen. Het museum geeft met nagebootste ateliers, voorzien van origineel gereedschap, bovendien een goed beeld van het fabricageproces.
Wereldpatent
Mathieu Kessels had een scherp oog voor technische vindingen, zegt Van den Muijsenberg die smakelijk kan vertellen. Hij bouwde bijvoorbeeld pathofoons (voorloper van de grammofoon), speeldozen en zelfs een pianola met een wereldpatent op het mechaniek. Helaas voor de fabrikant haalde de concurrentie hem in. “Toen Kessels zijn pianola af had, kwam Philips met platenspelers van 78 toeren. Daar waren zelfs jukeboxen voor. De pianola was achterhaald. De wet van de remmende voorsprong heeft Mathieu Kessels uiteindelijk de das omgedaan.” En de drie zonen die na de dood van hun vader ieder een deel van het bedrijf overnamen droegen ook niet bij aan de overlevingskansen.
Dat er toch zoveel uit de inboedel van Kessels bewaard is gebleven, is te danken aan oud-werknemer Jan Passier. Na de ondergang van het bedrijf in 1955 heeft hij veel materiaal, zoals werkbanken en gereedschap, overgenomen bij wijze van financiële genoegdoening. Hij begon een eigen zaak en toen die er in de jaren negentig van de vorige eeuw mee ophield, hadden enkele Tilburgers de tegenwoordigheid van geest om gereedschappen en instrumenten veilig te stellen. Dat werd de basis van de ‘collectie Kessels’. Die collectie maakte vervolgens nog wel een zwerftocht langs diverse soms vochtige opslagplaatsen voordat zij definitief onderdak vond in het huidige museum.
De waarde van de collectie zit volgens Van den Muijsenberg niet alleen in de instrumenten, maar vooral ook in de vele, vaak curieuze verhalen die daarbij horen. “Die weerspiegelen de maatschappelijke veranderingen van die periode zoals verheffing van de arbeiders. Maar bijvoorbeeld ook de geschiedenis van buitenlandse arbeiders – migranten zeggen we nu – die Kessels aantrok omdat ze geschoold waren in het maken van muziekinstrumenten. Zoals uit Duitsland en Tsjechië. Bohemen is van oudsher de plek waar veel instrumentenbouwers wonen. De namen van die buitenlandse arbeiders leven nog voort in Tilburgse families, zoals Rossmeisl en Passier.”
Bevlogen
Kessels Museum draait louter op enthousiaste en bevlogen vrijwilligers. Dat kan ook niet anders, gezien de zeer beperkte financiën. Zij ontvangen bezoekers, herstellen instrumenten in hun oude glorie, onderhouden de collectie en dragen zorg voor een aantrekkelijke presentatie. In vergelijking met de buren is de begroting van Kessels zeer bescheiden. Het Textielmuseum krijgt van de overheid (landelijk en lokaal) jaarlijks 5,5 miljoen euro subsidie. Kessels Museum moet het doen met circa 35.000 euro gemeentelijke subsidie, inclusief vergoeding van de huur.
Niet dat Van den Muijsenberg de buren iets misgunt. “Het Textielmuseum staat voor het erfgoed van de textielindustrie, ooit zo bepalend voor de stad Tilburg. Er zijn echter maar weinig mensen die zich realiseren dat de collectie van Kessels Museum eveneens belangrijk Tilburgs erfgoed is, en in sommige opzichten zelfs internationaal erfgoed. De gemeente Tilburg heeft onze collectie erkend, maar wil niet betrokken zijn bij het museum, dat past niet in het beleid.”
De naam Kessels is ook voor altijd verbonden met Marietje Kessels, dochter van Mathieu en Maria Philomena Crijns. Zij werd op 22 augustus 1900, elf jaar oud, dood gevonden in de Heilig Hartkerk. De dader is nooit gevonden. Voor Ed Schilders, die veel onderzoek heeft verricht naar de dood van Marietje en erover publiceerde, staat vast dat de toenmalige pastoor de moord op zijn geweten heeft. In het museum is deze tragische affaire bij wijze van spreken een voetnoot. “We vermelden het wel, omdat bezoekers die het verhaal kennen er vaak naar vragen. Maar het staat los van het museum”, zegt Van den Muijsenberg.
www.muziekinstrumentenmuseum.nl
© Brabant Cultureel 2019
Waarom niet eens de waarheid belicht?
De complete collectie was door vader Passier en dochter Eveline veiliggesteld.
Is daarna deze familie afhandig gemaakt door de huidige bestuursleden.
Afgeperst, en vervolgens wordt zij niet eens genoemd.
Dit bestuur moet zich werkelijk kapot schamen !!!!
Beschuldigen mag als dat maar gebaseerd is op feiten. Dat is hier duidelijk niet het geval.