Jan Vinks kan mooi vertellen over Tilburgse kunstenaars die hij gekend heeft. Inmiddels zelf naar de tachtig lopend besloot hij die herinneringen op papier te zetten. De komende tijd plaatst Brabant Cultureel een aantal van zijn verhalen. Een interview met Jan Vinks ter introductie.
door Joep Eijkens
Schilderijen en boeken bepalen de sfeer in de woonkamer van Jan Vinks. Schilderijen van eigen hand en boeken over andere kunstenaars. Bovenop een boekenkast ligt een bestofte vioolkist. “Daar zit de viool van mijn vader in”, zegt Vinks. “Hij speelde in het Tilburgs Symfonie Orkest – dat later opging in het Brabants Orkest – maar is daaruit gestapt toen hij de zaak moest overnemen na de plotselinge dood van zijn oudste broer.”
Zijn ramen kijken uit op de Heuvelstraat waar ‘de zaak’ ooit gevestigd was, een firma die machine-onderdelen leverde voor de textielindustrie. Vinks laat een prachtige oorkonde zien die zijn vader cadeau kreeg bij gelegenheid van diens zilveren directeursjubileum in 1942. Er staat een soort stamboom op die bovenaan begint met het portret van een oudere vrouw, de weduwe Vinks met wie het allemaal in 1830 begon. Maar vóór ons te gaan verdiepen in de geschiedenis van deze firma die in de jaren zestig van de vorige eeuw het droevig lot deelde van de Tilburgse textiel, komen we te spreken over Vinks’ eigen levensloop.
Militaire dienst
Geboren in 1937 leek hij na het Odulphuslyceum voorbestemd om in de voetsporen van zijn vader te treden. Maar daar voelde hij niets voor. “Toen ik uit militaire dienst kwam, dacht ik: stik maar de moord, ik ga de kunst in.” De Tilburgse kunstacademie, onderdeel van de Katholieke Leergangen, bleek niet de juiste leerschool. “Ik heb er twee jaar gezeten, van 1957 tot 1959 – toen had ik er een sik van. De vrije opleiding vond ik te weinig studieus en bij de lerarenopleiding ging het teveel om het leren van maniertjes en het halen van een diploma.”
Vinks hield Tilburg voor gezien en vertrok naar Parijs, voor talloze kunstenaars destijds het artistieke centrum van de wereld. “Alle Hollandse artiesten die daar zaten, hadden een baantje of een beurs. Ik niet, ik moest het zelf betalen. Ik heb daar een maand of drie gewerkt in jeugdherbergen, toen was m’n geld op.” Hij reisde naar Zuid-Frankrijk, werkte er als druivenplukker en maakte vervolgens plannen om in het Vreemdelingenlegioen te gaan. “Maar de dag voordat ik me aan zou melden, dacht ik: ik doe het niet, want dan komt er niks van het schilderen terecht.” Hij keerde terug naar Tilburg. Lachend: “Terug bij af, Godnondeju!”.
Voor de verloren zoon was niettemin plaats in het familiebedrijf. “Ik heb het een tijdje gedaan totdat ik er ziek van werd. Ik was ondertussen ook getrouwd – dat hoorde erbij, hè, je werd ingekapseld – maar dat heb ik toen ook afgekapt. Werk, huwelijk, schilderen – geen van drieën ging goed. Ik wist: wil ik schilderen, dan moet ik alle schepen achter me verbranden. Maar het kon niet zoals de eerste keer, het moest anders. Dus ben ik in de ziektewet gegaan, dat was in 1967.”
Twee jaar later diende zich een betere oplossing aan. “In 1969 ben ik beheerder geworden van het Duvelhok.” Hij doelt op het ooit florerende Tilburgse werkcentrum voor beeldende kunst, opgericht door vier kunstenaars die niet meer tot de levenden horen: Hans Claesen, Theo Mols, Hans van Zummeren en Ad Willemen. Het was een ideale baan voor Vinks: “Ik had werk, veel vrije tijd én ik zat in de kunst.”
Vrouwelijk naakt
Vinks omschrijft zijn eigen beeldend werk als ‘figuratief maar niet illustratief’. Centraal staat de menselijke figuur, niet op de laatste plaats het vrouwelijk naakt. “De man heeft afgedaan in de kunst”, zegt hij met zekere stelligheid. “In de zeventiende en achttiende eeuw nam het mannelijk naakt nog een belangrijke plaats in, maar die plaats is in de negentiende eeuw overgenomen door het vrouwelijk naakt.” Hij heeft daar zo zijn eigen verklaring voor: “De man als held op het slagveld is van de troon gestoten door de mechanisering van de oorlog.” Bij de weergave van het menselijk naakt gaat het overigens niet alleen over de vorm, voegt hij eraan toe, maar evenzeer om de inhoud. “En wat is de inhoud van een man? Er zijn geen mannen meer.”
Op de vraag of hij al vaak geëxposeerd heeft, komt Vinks met een uitgebreide lijst die al in 1955 begint in het St. Odulphuslyceum. “De school had problemen met het vrouwelijk naakt dat er ook hing, maar die expositie heeft me wel geholpen om zonder toelatingsexamen naar de academie te kunnen”, vertelt hij. “De toenmalige directeur Van Ham kende me nog van de tijd dat hij Nederlands gaf op het Odulphus.” Hij exposeerde verder onder meer in de Amsterdamse galerie Vassallucci, Galerie Christine Colas in Parijs, het Jacob Smitsmuseum in het Belgische Mol en in het stedelijk museum van Jena in Duitsland. Zijn laatste overzichtstentoonstelling dateert van 1999 en vond plaats in het inmiddels verdwenen FAXX-gebouw aan de Tilburgse Tivolistraat. In de loop der tijd verschenen drie publicaties over zijn werk.
Jan Vinks schildert nog steeds. “Soms heftig, dan ga ik dag en nacht door, soms rustiger – dan is het meer een overgangssituatie. Soms werk ik verder op oud werk dat niet voldoende uit de verf is gekomen, ja, letterlijk.” Hij brengt daarnaast veel tijd door met lezen. “Ik heb altijd veel gelezen, op de lagere school las ik al Walter Scott en de Bröntes. Bij ons thuis stonden die boeken voor de sier op het dressoir maar ik las ze.” Op de middelbare school volgden de grote Russische romans uit de 19e eeuw. “Eigenlijk zou ik ze moeten herlezen, maar daar krijg ik geen tijd meer voor.”
En Nederlandse literatuur?
“Daar heb ik weinig mee.” Nee, dan Henry Miller en Jean Genet. “Dat waren grote eyeopeners voor mij.” Hij pakt een boek van een grote stapel: “Dit is commentaar van diverse schrijvers op Proust.” Even later passeren andere grote namen de revue, onder wie Graham Greene en Saul Bellow – “mijn lievelingsschrijver, iemand die literatuur vermengt met filosofie”. Ook Hemingway hoort tot zijn favorieten. “Ik ben wel eens in zijn villa in Cuba geweest.”
Nederlandstalige literatuur mag hem dan weinig boeien, er zijn uitzonderingen. “Ik heb net Cinderella gelezen van Michael Bijnens, je weet wel over die zoon die pooier werd van zijn eigen moeder. Een prachtig boek. Ik heb wel eens een verhaal willen schrijven over een bordeeltje dat ik ooit gekend heb in Tilburg, maar dat hoeft nou niet meer.”
Schrijven? Ja, dat doet Vinks ook bij tijd en wijle. “Toen ik 14 was stelde ik me de vraag: wat wil ik worden? Muziek lag voor de hand vanwege mijn vader. Maar ik had geen talent voor muziek. Toen dacht ik: ik word schrijver. Maar dan: dat houd ik niet vol. Rond diezelfde tijd ontdekte ik dat ik iets na kon tekenen en toen ging de deur open….” Schrijven bleef niettemin op de tweede plaats staan. “Zo heb ik op het Duvelhok ook als secretaris gewerkt.” En het afgelopen jaar begon het op de een of andere manier weer te kriebelen. “Op een gegeven moment vertelde ik mensen over overleden Tilburgse kunstenaars die ik gekend heb. En opeens dacht ik: straks ben ik zelf dood en dan is dat allemaal weg. Dus schrijf het maar eens op.”
En zo geschiedde.
Vijf verhalen
Jan Vinks schreef tot nu toe vijf verhalen die met ingang van dit nummer gepubliceerd worden op de site van Cultureel Brabant. Hopelijk krijgt hij de smaak te pakken en blijft het niet bij die vijf. En wat mij betreft hoeft hij zich absoluut niet te beperken tot de beeldende kunst. Want zijn herinneringen aan dat ‘Tilburgs bordeeltje’ zijn bijvoorbeeld ook niet te versmaden…
© Brabant Cultureel – februari 2016
Prachtig en allerzijds hoogst interessant!