Voor de tweede keer op rij dreigt de uitvoering van de subsidieregeling voor de professionele kunsten in Noord-Brabant uit te lopen op een zowel bestuurlijk als financieel débacle. Met veel bijkomende schade in de vorm van onbegrip, teleurstelling en regelrechte woede. Wordt het niet eens tijd om het cultuurbestel grondig te herzien op basis van vertrouwen in plaats van wantrouwen? Neem een voorbeeld aan het hoger onderwijs, pleit Ad van Rosmalen.
gastopinie door Ad van Rosmalen
Vanaf 1980 is er een tendensverschuiving merkbaar in de motieven voor culturele overheidsfinanciering, van maatschappelijke waarde naar maatschappelijke opbrengst. De eertijds algemeen gangbare opvatting dat cultuur en kunst een belangrijke bijdrage leveren aan het welzijn van de gemeenschap als geheel, maakte dat overheden de ondersteuning organiseerden in subsidieregelingen die in het financiële tekort van instellingen en kunstenaars voorzagen.
Financiering gekoppeld aan de mogelijke opbrengt
Onder invloed van neoliberale ontwikkelingen, werd financiering gekoppeld aan de mogelijke opbrengt van de investering in cultuur en kunst, in de vorm van publieksbereik, als exportproduct, als versiering van diplomatieke missies. De verschillende beleidstermen, subsidiëring in het tekort ten opzichte van investering in verwacht resultaat, brachten een systemisch verschil voort met een hele reeks van onduidelijke verwachtingen en onbegrepen beschikkingen.
Instellingen slaagden er niet altijd in om dit systemische verschil te incorporeren in de organisatie en zochten oplossingen in opeenvolgende fusies met een schaalvergroting tot gevolg. Kunstloc is hiervan een voorbeeld. Of men voegde zich, zoals Brabant C, naar het marktdenken… Bij alle systemische verschillen is er één belangrijke overeenkomst: geldverstrekkers hanteren de modus van institutioneel wantrouwen, omdat de aanvrager of de voorsteller maar moet te zien bewijzen dat het waardevol is wat wordt geproduceerd of dat de investering valt terug te verdienen.
“Geldverstrekkers hanteren de modus van institutioneel wantrouwen omdat de aanvrager maar moet te zien bewijzen dat het waardevol is wat wordt geproduceerd of dat de investering valt terug te verdienen.“
Een systeem van accreditatie
In het hoger beroepsonderwijs en universitair onderwijs wordt gewerkt met een systeem van accreditatie en hoewel daar veel kritiek op mogelijk is, heeft het in ieder geval als uitgangspunt dat vertrouwen aan de basis ligt van de onderzoekende en controlerende activiteit. De rapportage, in het jargon de zelfevaluatie genaamd, wordt vaak gezien als het creëren van een papieren werkelijkheid, maar creëert in feite de mogelijkheid om de ambities en de perspectieven te beschrijven in eigen woorden. In de daarop volgende panelgesprekken worden instellingen bevraagd op de haalbaarheid van de voornemens en de kracht van de faciliteiten die men tot beschikking heeft.
Dat vertrouwen het uitgangspunt is, komt vooral tot uiting in het gegeven dat de accreditatie-vragers zelf een deel van de externe panelleden kunnen voorstellen en de samenstelling van de eigen delegaties voor de panelgesprekken volledig in de hand hebben. Daarbij staat de functionele gelijkwaardigheid tussen adviseurs en accreditatie-vragers garant voor de draagwijdte van het advies en de acceptatie van het oordeel. In zijn advies van januari 2024 bespreekt de Raad voor Cultuur kort de mogelijkheden van een systeem van accreditatie, maar meent dat dit vooral van toepassing is op enkele nationaal opererende instellingen. Niet op de hele sector.
Aan de hand van enkele begrippenparen wordt hieronder de schets gegeven voor een cultureel financieringsmodel op basis van accreditatie, vertrouwen dus.
Discipline – Organisatievorm
In de cultuurproductie en de kunsten is de indeling in disciplines, net zoals het soortbegrip in de biologie, poreus naar de randen toe waar werkvormen in elkaar overgaan en als hybride kunnen worden getypeerd. Wanneer regelgeving ertoe neigt om uit te gaan van een zuiver discipline-begrip, wordt het werkveld een matrix opgedrongen die tot rigide uniformiteit leidt. Maar erger nog is dat het voor culturele instellingen en kunstenaars vrijwel onmogelijk is om de eigen praktijken te relateren aan de, feitelijk onbestaanbare, discipline-indeling. Zou iemand als Annemijn Rijk zich enkel kunnen beschrijven als podiumkunstenaar, omdat zij choreograaf is, terwijl haar tableaus evengoed in de performances van de beeldende kunst kaderen? Is Maja Irene Bolier beeldende kunstenaar, terwijl al haar werk voortkomt uit de poëzie die zij schrijft?
“Voor culturele instellingen en kunstenaars is het vrijwel onmogelijk om de eigen praktijken te relateren aan de, feitelijk onbestaanbare, discipline-indeling.
Daarbij komen disciplinebegrippen voort uit tamelijk organisch gegroeide artistieke praktijken en hebben vooral daar betekenis in het dagelijkse en vertrouwde gebruik ervan. Artistieke praktijken zijn in de tijd ontwikkelde organisatievormen. Vormen waarin de relaties van kunstenaars en instellingen met bijvoorbeeld hun opdrachtgevers of publiek tot uiting komen. Sterker nog, geen enkele artistieke praktijk kan zonder organisatievorm en die is in hoge mate kenmerkend voor de manieren waarop men elkaar treft. Het zijn in die zin maatschappelijke verschijnsels. Het zou daarom beter zijn om zulke organisatievormen als patroon te gebruiken voor financieringsregelgeving, beter dan de in deze context onbruikbare discipline-indeling.
Bij dit voorstel kunnen vier vormen de gehele artistieke praktijk van instellingen en kunstenaars dekken: podium, festival, productioneel en nomadisch. Podium als in locatie vast gegeven; festival als in de tijd terugkerend; productioneel als in locatie waar werken ontwikkeld worden; en nomadisch als in plekken waar men als artist-in-residence tijdelijk terecht kan.
Podium > als in locatie vast gegeven
Festival > als in de tijd terugkerend
Productioneel > als in locatie waar werken ontwikkeld worden
Nomadisch > als in plekken waar men als artist-in-residence tijdelijk terecht kan
In een accreditatie-context kan men als vrager van vertrouwen zelf aangeven welke organisatievorm het meest passend is bij de eigen praktijk van de instelling. Dan nog kan men een bepaalde discipline kiezen of beoefenen waarin men bij voorkeur werkt, maar strikt genomen is dat de verantwoordelijkheid van de vrager van vertrouwen en is het in geen geval het recht van de financier om dat te bepalen.
Domein – Bereik
Op dezelfde manier zoals discipline een intern begrip is, en organisatievorm een extern, kunnen in de activiteiten van instellingen of kunstenaars zulke onderscheidingen worden gezien in het domein van de activiteit en het bereik daarvan. Dit is geen onderscheid zoals in een producent-consument-relatie, maar een beschrijvend gegeven voor de totale artistieke praktijk van instellingen en kunstenaars waarin, bijvoorbeeld, publiek of maatschappelijke invloed inbegrepen zijn.
Domein
• Artistieke motieven
• Experiment
• Organisatiewijze
Wanneer men op die manier naar zulke praktijken in hun totaliteit kijkt dan zijn typische domeinfacetten de artistieke motieven, het experiment en de interne organisatiewijze van de activiteit. Domeinfacetten zijn: Artistieke motieven als in de vraagstelling waarom men het doet (en niet wat men doet); het experiment als in het bijzondere zoeken om dat vervolgens te verbeelden in de gekozen disciplinevormen en -tradities; en de organisatiewijze als in bijvoorbeeld het atelier, het gezelschap, het collectief, de onderneming.
Voor het bereik van de activiteit, in kwalitatieve beschrijvingen en niet de kwantitatieve vorm van publieksaantallen, aantallen uitvoeringen of verkochte kunstwerken, zijn de typische facetten, publiek, maatschappij en discipline. Bereikfacetten: Publiek als in het artistieke momentum van de publieksconfrontatie; maatschappelijk, als in de identificatie van tijdsgebonden problematieken; en discipline als in de zorg voor jongere generaties cultuurbemiddelaars of kunstenaars.
Bereik
• Publiek
• Maatschappij
• Discipline
In de accreditatie-context beschrijft de vrager van vertrouwen de ambities en perspectieven aan de hand van de facetten van domein en bereik en in termen haalbaarheid van de voornemens en de kracht van de beschikbare faciliteiten. De beschrijving is onderwerp van gesprek in de verschillende accreditatie-panels.
Periodiek – Continu
De huidige praktijk van het aanvragen van subsidie is een helse cyclus waarin elke vier jaar de cultuursector zich onderwerpt aan een hectische procedure. Vooral het gegeven dat men zich dient over te leveren aan een situatie waarop geen enkele invloed meer mogelijk is nadat een aanvraag is gedaan, is paternalistisch en neerbuigend tegenover instellingen en kunstenaars. Dit leidt tot ontwrichting, omdat gedurende een korte periode een groot deel van de culturele sector gericht is op zorgen om het eigen voortbestaan, en ook tot kapitaalvernietiging wanneer instellingen hun activiteiten moeten staken. In deze procedures wordt geen rekening gehouden met de dynamiek van instellingen, of eenvoudigweg al met het culturele seizoen.
In de accreditatie-context is er geen bulkbenadering van aanvragen, maar worden die gespreid over een periode van enige jaren. De vrager van vertrouwen neemt het initiatief, zij het dat er enige regie moet zijn. Het primaat wordt zo gegeven aan programmatische en artistieke ontwikkeling.
In de accreditatie-context is er geen bulkbenadering van aanvragen,
De aanvragen worden gespreid over een periode van enige jaren.
Commissie – Panel
De al lang bestaande praktijk dat inhoudelijke oordelen alleen tot stand kunnen komen in commissies van domeindeskundigen, leidt tot structurele vergroting van de aantallen beoordelaars in commissies. Zo waren er bij de advisering van de aanvragen voor professionele kunst in Noord-Brabant vierentwintig mensen betrokken, afgezien van de voorzitter en ambtelijke ondersteuning.
Hierdoor wordt de schijn gewekt dat er een zekere objectiviteit ontstaat, terwijl dat uit de aard van de intrinsieke kwaliteiten van cultuur of kunst onmogelijk is. Het gevolg is dat er vaak twijfel is over adviezen, en dat niet alleen door de desbetreffende aanvragers. Ook de adviseurs zelf blijven soms twijfels houden bij de eigen oordelen, temeer omdat die tot stand komen in de dynamiek van vergaderingen en onder duidelijke tijdsdruk. Het bijkomende feit dat de aanvragers zijn uitgesloten van de beraadslagingen van commissies, vergroot niet de acceptatie van de adviezen, zelfs als deze uiteindelijk tot positieve beschikkingen leiden.
In de accreditatie-context bestaat het bezoekende panel uit op zijn minst een generalist die door de accreditatie-organisatie wordt aangezocht en één of twee domeindeskundigen die op voorstel van de vragers van vertrouwen worden aangesteld. Het bezoekende panel spreekt met de artistieke en zakelijke leiding, medewerkers en leden van het publiek of andere belanghebbenden. Vanzelfsprekend worden deze gesprekspartners door de vragers van vertrouwen daartoe gevraagd. Een onafhankelijke voorzitter en een ambtelijk secretaris begeleiden het proces en rapporteren erover.
De gegeven schets kan een begin zijn van de inrichting van financieringsregelingen die tegemoetkomt aan zowel beide maatschappelijke tendensen, waarde en opbrengst, als aan het vergroten van het draagvlak bij de cultuursector en kunstenaars.
Ad van Rosmalen is medeoprichter en firmant van Étoile du Nord: ‘Alles is beeldende kunst, ook als het niet zo is.’ Hij stelt tentoonstellingen samen, schrijft teksten voor en over kunstenaars en neemt bestuurlijke verantwoordelijkheid in onder meer de Vereniging de Kunst van Brabant.
Tussen 2003 en 2020 was hij werkzaam in het kunstonderwijs in Noord-Brabant als hoofd beeldende kunst van St. Joost in ’s-Hertogenbosch en Breda en in Antwerpen als directeur van de academische kunsthogeschool Sint Lucas. Hij was daarvoor betrokken bij verschillende initiatieven in de beeldende kunst, onder meer Lokaal 01 Breda-Antwerpen en recentelijk bij de jaarlijkse kunstprijs Stipendium 01.
Zie ook het nieuwsbericht:
Culturele instellingen spannen juridische procedure aan tegen de provincie
Lees meer over cultuurbeleid op Brabant Cultureel
Illustratie > hans Lodewijkx
© Brabant Cultureel 2025
Reacties (1)