Gulleman bij de psychiater

Terwijl mijn lieve vrouw en ik glimlachend kijken naar hoe ons katertje zich tegen de richting in door het kattenluik wringt, overdenk ik mijn dag. Ik vind dat we onze dagen te weinig overdenken. Vaak jakkeren we maar voort, van dag naar dag, van uur naar uur. Mijn lieve vrouw heeft daar ook last van, bovendien drijft het ons uit elkaar, er verschijnen ergernissen, kortom, het is goed om de gebeurtenissen van een dag te laten landen en vervolgens al die ballast af te werpen, elkaar aan te kijken en te lachen over een katertje vol bravoure.

Kort verhaal door Stijn van der Loo

‘Kijk toch eens, lieve vrouw, onze Johnny…’
‘Hij heet Joey, Gulleman.’
‘Maar hij klimt toch maar mooi het gesloten kattenluikje binnen – met zijn drie poten.’
‘Hij is een wonder van levenslust.’
‘Net als jij! Ja, lief, wat wonen we hier toch mooi, hè? Met de dieren en de kinderen en vooral met elkaar.’
‘…’
‘Waarom zucht je nou? Huil je nou?’

Kort bericht aan mijn psychiater, dokter Van Rijckevoorsel. Ik wil echt niet alles psychologiseren. Mijn handelingen moet u wegen, niet mijn woorden. Ik ben goed met woorden, u misschien ook, maar vast niet zo goed als ik. Ik ben getraind. Ongeschoold, maar gehard.

Ik kwam er plotseling achter dat dat leven van mij waar ik schijnbaar zo tevreden over ben, vol kansen die ik zou hebben gehad, vol dromen die ik zogenaamd heb waargemaakt, een leugen is. Mijn voorbije leven was in werkelijkheid een zijspoor. Wat ik wil zeggen is dit. Als ik nu moest sterven dan zou mijn praatje zijn: ik heb een heerlijk leven gehad. Alles gedaan wat ik wilde. Maar de waarheid is dat ik nooit serieus voor mijn talenten heb durven gaan. Ik was te bang, hield af, nam andere taken op mij en deed wat wezenlijk was ertussendoor, terzijde dus. Dat is een hoofdzonde. Je talenten begraven. Er gaan Bijbelverhalen over.

Om een lang verhaal – over wroeging en zelfverachting en dan toch weer angst – kort te maken, besloot ik het roer om te gooien. ‘Run towards the danger’, brulde mij een podcast in het oor. Is dat niet uw eigen programma, trouwens, dokter Van Rijckevoorsel? Ik meende uw stem te herkennen. Bovendien raadde u mij die podcast aan, zoals dat gaat in academische kringen: men postuleert de eigen boeken als verplichte literatuur, het academisch boekhandeltje. Je moet er een beetje schaamteloos voor zijn. Ook een psychiater heeft een motto nodig, een “hook”, zouden we in de muziek zeggen, dat wat een hit een hit maakt, het onmiddellijk herkenbaar gedeelte van een song, een refrein, een intro of interval. Daar hengelen we onze vissen mee binnen. Uw haaklijn is uw motto: ren op het gevaar af! Daarmee hengelt u ons binnen, uw patiënten, uw omzet. Het is uw goed recht, natuurlijk, en ik kan ervan meepraten, alhoewel ik mijn gesprekjes met u krijg vergoed uit het Ziekenfonds, of hoe heet dat tegenwoordig. U krijgt ze daar ook uit vergoed. Daarom was het wel nodig dat ik een heel serieus psychiatrisch probleem had dat u kon noteren en waar die vergoeding op kon worden gebaseerd.
‘Borderline?’ 
‘Wat maar werkt voor u.’ U stelde mij er vragen over. Over verslavingen, over zelfbeeld, over problematisch zelfbeeld, over extremen. Het was een hele lijst. Depressies? Suicide neigingen? Automutilatie? Seksverslaving? Woede-uitbarstingen?
‘Ik heb dat allemaal niet’, zei ik. ‘Ik ben een gelukkig mens. Tevreden met wie ik ben en wat ik mag doen.’
‘Dat weet ik wel’, zei u. ‘Maar we moeten iets hebben om te noteren. Anders krijg ik het niet vergoed. Is Narcisme iets?’
Ik zei: ‘ik heb een uitstekend zelfbeeld. Ik ben tevreden! Als ik nu zou sterven zou men van mij kunnen zeggen, met recht, dat ik al mijn dromen heb waargemaakt, dat alles wat ik aanraak verandert in goud, zoals een vrouw me eens kwam vertellen na een lezing van mij: “Alles wat jij aanraakt verandert in goud.” Ik glimlachte maar zo’n beetje. En peilde haar, natuurlijk. Wat moet je anders? Maar goed, zo’n leven heb ik dus geleid. Waar ik kom verschijnt de zon, dat riep ik ook te pas en te onpas. Misschien is Narcisme dus inderdaad de beste optie, als we echt iets moeten hebben.’

‘Typisch dat ik juist vandaag erachter moest komen dat mijn leven helemaal geen dromen- en talentenvolgerij is geweest, maar een vat vol angst, wegkruiperij en omzeilen, overladen met taken die niet wezenlijk waren. Dat ik mijn talenten begroef als het eerste het beste biblical flat character, en dat ik de illusie in stand wist te houden dat ik iets met mijn talenten deed. Laat me niet lachen. Ik deed er niets mee, begroef ze diep en veilig en hield me op de vlakte, zat volop strategisch te wezen, mijn angsten te verbloemen met mooipraterij, mijn ontevreden lichaam vol te proppen met vet vreten, mijn talenten in verdunde vorm op te voeren als wezenlijk.’

‘Altijd dat inhouden, terughouden, wegstappen. Dat er nog mensen met mij in zee willen – behalve u, maar ik ben uw boterham, dus dat telt niet – mag een wonder heten. Het is zoiets als het licht van de maan, dat romantisch wordt bewonderd, terwijl het een fractie van een afkaatsing is van het echte licht, het licht van de zon. Ik ben de zon, die zich presenteert als maan en zich de romantische bewondering laat aanleunen.’
‘Narcisme dan maar aanvinken?’
‘Vink maar aan wat u wil.’
‘Het moet voor de verzekering, hè. Anders mag je geen echte psychiater. Dan mag je mij niet. Dan moet je naar een psycholoog.’
‘Ja, ja, dat snap ik. En dat wil ik natuurlijk niet, mijn leven openleggen aan een of andere HBO-er. Een beetje niveau mag wel worden verlangd…’
‘Jij zegt het’, bloosde hij. Narcisme was een wolk die ons beiden omwolkte. ‘Maar even’, zei hij. ‘Jij bent zelf toch ook een HBO-er? En wie noemt zich nou Gulleman? Als er iets narcistisch is, is het wel je naamgeving in deze, met zo’n naam te gaan rondlopen…’
Kijk naar jezelf, dacht ik, maar dat zei ik niet. Wat ik wel zei was: ‘Mijn naam heb ik niet zelf bedacht. Die kreeg ik van mijn vader. Net als u uw naam, neem ik aan, Van Rijckevoorsel, dat verzin je niet, of wel?’
‘Daar komen we nog wel op, op die vader van je. Ik schrijf hier op: één jaar, tweemaal per week. Dan kunnen we een begin maken met psychoanalyse en andere necessaire psychotherapeutische en psychotraumatische behandeling.’

Ik zat hem aan te kijken, met dat Grieks dat uit zijn mond viel terwijl hij op die lijst zat te potloden. Ik had eigenlijk geen idee wat ik daar deed, waarom ik bij hem was beland. Van Rijckevoorsel, alleen die naam al en hoe hij de hele tijd bedachtzaam zijn vingertoppen tegen elkaar zat te tippen voor hij weer in zijn lijst begon te potloden. Ik had wat huwelijksproblemen, zeker, en een vriend van me had me deze zielenknijper aangeraden. Misschien was die vriend van me gewoon m’n gezeur over mijn huwelijk zat, dat kan. Net als mijn lieve vrouw. Die was er ook allang klaar mee. Op een gegeven moment is alles gezegd. We keken de foto’s door van ons hoopvolle begin en verachtten ons vermoeide en ingezakte nu. Hoe kwam het dat we ons zo gedroomde ‘simpele leven’ niet konden leiden? Ik was moe toen ik bij haar was ingetrokken. Moe van een ex, moe van de stad, die overspannen feestput. Ik had behoefte aan rust, aan een zacht leven, eenvoudig en niet zo ziekmakend ambitieus, fijn, warm, elkaar. Ik had een mooi beeld van mijn eigen vader, zoals die met strohoed op in de tuin kon zitten lezen. Zo’n leven, daar ben ik op ingestapt. Heb mijn schepen in de stad verbrand en ben op het platteland gaan wonen. Maar algauw kwam de energie terug en wilde ik toch weer wat van mijn leven maken, zoals dat gaat. De ambitie kwam terug en het eenvoudige leven verstikte me. Het vuil, de schimmel, de modder, de kattenkots en dierenlijken, de maden, vlooien, slakken, muggen, vliegen, alles wat voortdurend jaagt op jouw rust en wat jouw simpele leven wil invaseren en overwoekeren, het gras vol distels, de groene zweem op alles wat langer dan een week buiten staat… Het platteland is in wezen niet gastvrij, dokter, het probeert me op mijn knieën te krijgen. Het is expansief, invasief, agressief.

‘Die vader, met strohoed’, begon Van Rijckevoorsel. ‘Dat archetypisch beeld… Ben je veel bezig met je vader? Of het zoeken naar “vaderfiguren” misschien? In de kunsten?’
‘O ja’, zei ik. ‘Dat herken ik wel. Ik heb altijd oudere kunstbroeders tot kunstvaders gebombardeerd. Pathetisch, hè?’
‘Mis je hem? Je vader?’
‘Ik was zijn favoriete zoon, althans, zo zag ik dat zelf.’
‘Ja, Narcisme is er natuurlijk altijd, in de onderstroom. Maar het is te vroeg om nu al conclusies te trekken. Ik vul het in ieder geval in.’ Hij vinkte wat aan, potloodde er iets bij en vouwde het blad, schoof het in een enveloppe en likte hem dicht. Een vlaag van misselijkheid overviel mij.
‘Meteen even de administratie’, zei hij opgewekt.
Ik dacht aan de koffieadem die hij op die enveloppe had meegelikt en die morgen door de handen van de zorgverzekeringsmedewerkster moest walmen terwijl ze zijn ‘vergoeding’ voor het komende jaar moest goedkeuren, accrediteren zeg maar gerust.

‘Wat ook zo leuk is aan wonen op het platteland, dokter, is dat er soms uit de verlaten en doodstille nachten plotseling enorme teringmuziek ergens vandaan komt, snoeiharde testosterongabber die over het platteland dreunt. Geen huizenblokken om die dreunende golven tegen te houden, dokter, het pulseert over het stille lege land. Het is hier ofwel doodstil, of er is dat. Vaak een festival. De boeren verhuren hun velden aan feestproducenten van dance party’s die massaal uit binnen- en buitenland worden bezocht. Hele dorpen worden afgezet, akkers veranderen in kolossale parkeerterreinen, er worden zandpaden gewalst en daarna hel verlicht – voor het busvervoer – er verschijnen wegwijzers met daarop de woorden ‘backstage, crew, bussen, artiesten, bevoorrading’, tot aan de provinciale weg, tot op de afslagen van de snelwegen, de hele Paerel in ’t Groen verandert in een paar dagen in een lucide technodroom vol teringherrie.’

‘Hier wordt dik geld verdiend door gemeente en grondgrondgrondeigenaren. De bewoners worden niet eens geïnformeerd. Alleen maar tegengehouden als ze hun straat in willen rijden, dan moeten ze zich aan zo’n oranje hesje uitgebreid verantwoorden en identificeren. En als de een hen heeft doorgelaten, staat de ander honderd meter verderop hen wel weer terug te sturen. Geef de mensen een oranje hesje en een portofoon en ze worden gek, gek van regeldrift en machtswellust. In de wijde omtrek, drie/vier dorpen wijd en breed wemelt het van deze gestoorde vrijwilligers die elke burger, in- of omwonende vijftien kilometer laten omrijden om naar zijn eigen huis te mogen, in zijn eigen straat twintig meter verderop. Het festival regeert. Drie nachten lang blaast het over akkers en weiden, stampt het door de gronddegronddegrond dat je huis ervan staat te trillen, waaiers van laserlicht klieven de hemel en ’s nachts om drie uur struinen er jongeren tjokvol pillen en energie door de velden, doen wat onschuldig streekvandalisme (rondracen met de grote grijze vuilcontainers van de buurt, demonteren van verkeersborden, het inslaan van een paar autoruiten) en dan tegen vier uur wordt het eindelijk stil. De dag erna tegen de klok van elf in de avond begint het weer.’

‘Het verschil met de stad is dat het daar weliswaar altijd een warboel is, voortdurend guirlandes van sirenes door de dag en de nacht, altijd mensen op straat, altijd verkeer en onrust, maar het is de onrust van een bruisende stad. Toen ik er woonde noemde ik de stad een overspannen feestput, nu kijk ik erop terug als op een idylle. Stad vol dromen en gelul, zeg ik nu liefkozend en ik glimlach mijn pijnlijke gemis weg. Maar in het dorp is het eens in de zoveel weken een uitbarsting van de pestpokken, die zich uit in knoertharde pillenmuziek en knotsgekke boerenjongens en kermissnolletjes die zich helemaal tot moes laten dreunen en volgepropt met pillen compleet naar de getverderrie gaan.’

‘Als er in een weekend geen knijterfestival is dan is er wel een buurt die verjaart of een verjaardag in de buurt. De muziek is of testosterongabber of het Nederlandse Proletenlied. Al die stompzinnigheid wordt dan uit die speakers geperst, de landerijen over, als gier. Het is natuurlijk de schuld van het kapitalisme. De boer kan zijn land tegen zulke gigantische prijzen beschikbaar stellen dat het moeilijk weigeren is, daar kan vijf jaar gewas telen nog niet tegenop, en dus profiteren de boeren en gemeenten volop. De klachtentelefoons staan roodgloeiend, maar drie nachten is net te kort om iets in beweging te brengen. Voor je het weet is het maandag, dan zijn de festiviteiten voorbij en kunnen de klachten worden gesust en weggewimpeld. Praat ik teveel, dokter?’

Van Rijckevoorsel tuitte zijn lippen. ‘Zolang de patiënt praat kan hij geen idiote dingen doen’, zei hij. ‘Wat vindt je vrouw ervan dat je zo sentimenteel terugverlangt naar de stad?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Weet ik veel. Zij ligt ook wakker van die herrie. En welbeschouwd weten we allebei: het platteland, daar komt niets goeds van. Hebzucht voert de boventoon. De kaste van de dromers, waar de stad van volgeblazen is, vind je hier niet. Er is geen muziek behalve pillenmuziek of proletenmuziek, net als met carnaval, dat in deze streken nooit ver weg is. De zohoogzohoogzohoog mogelijke gronddegronddegrondprijzen en op testosterongedreun keihard naar de tering gaan, dat vat de cultuur hier wel zo’n beetje samen. Het is zelfs zo ver gekomen dat ook ik soms begin te denken dat dromen eigenlijk onzin is. Komt er omzet uit? Nee. Dan kun je beter iets anders doen. Dat soort plattelandsgedachten begint nu ook al in mij op te komen. Het is besmettelijk, dokter!’
Hij keek mij lang en onderzoekend aan, die vingertoppen trommelden zich warm aan elkaar, hij wilde iets zeggen, maar ik was nog niet klaar.
‘En het is nou eenmaal zo dat een droom flinterdun is, dokter, ijl als de lucht die we ademen. Hij is vervlogen met één beweging, een afleiding, een geluidje, het is heel teer. Laat staan zo’n snoeiharde gabberbeat door de nacht. Weg is het allemaal, de zuurstof wordt uit de lucht geperst, je wordt murw gebeukt, er is geen ontsnappen aan.’

Ik hapte naar adem. Dat beeld van mijn vader lezend in de tuin, met strohoed op. Hij kon alleen maar een stadse dromer op het platteland zijn, realiseerde ik mij ineens. Had hij geen last gehad van de voortdurende aanvallen van ‘de natuur’ op zijn soevereiniteit? Van het gras dat maar woekerde, het onkruid ook, het vuil, de schimmel, de houtrot, mestkevers, kattenlijken, geitenschijt, kippenstront, rottende moestuin, al die acute kwesties waarop acties ondernomen moeten worden? Geen tijd om dromerig een boekje te lezen, met je strooien zonnehoed! Ik kan het hem niet meer vragen, hoe hij die dingen het hoofd bood. Of zat hij alleen maar in die tuin als een toerist, zonder zich ergens rekenschap van te geven, tot grote ergernis van zijn lieve vrouw, mijn moeder, net als ik, tot grote ergernis van mijn lieve vrouw?

Zat die Van Rijckevoorsel nou zijn lachen in te houden? Of onderdrukte hij een hoestbuitje, voorbeeldig met de rug van zijn handen zijn mond verbergend.
‘In ons huwelijk, dokter, zijn er de geluksmomenten en momenten van ergernis en zoals dat gaat: de momenten van ergernis blijven ons bij, knagen een stukje van onze ziel weg. We worden moedeloos en dat is het begin. We hebben de fut niet meer om er nog de schouders onder te zetten, onder de verhalen naar elkaar, over inspiratie, mijn lieve vrouw kan het woord al niet meer horen, zij wil gewoon een huis. Je hebt een huis, zeg ik dan, kijk om je heen. Nee, een huis van mezelf. O dat, zeg ik. Ken me nou toch eens, zegt zij. Afijn, die riedel.
Laatst hoorde ik een oud stel op tv antwoorden op de vraag hoe hun huwelijk al zo lang stand had kunnen houden: “Ik geef haar altijd gelijk”, zei hij. “Zeker weten”, zei zij.’

‘Het zijn geen echte psychiaters natuurlijk, de televisie en die psychologische programma’s, maar het effect is er wel. Wat is eigenlijk het verschil tussen tips van YouTube en tips van de psychiater, dokter? Alleen de kosten?’
‘Dat zijn typisch de opmerkingen van een Narcist’, zei Van Rijckevoorsel gepikeerd en tipte zijn vingers weer tegen elkaar. Dacht na, zogenaamd. Als een mens gekrenkt is, heb je een waarheid geraakt. Zo denk ik erover. Door iets anders dan de waarheid kunnen we nou eenmaal niet worden gekrenkt. Hij zat op een scherpe tegenwerping te broeden. Maar woorden zijn mijn domein, dokter. Komt u nou maar met uw lijstjes met aandoeningen, uw invulpapieren.
Ons huwelijk is namelijk gewoon goed, al zeg ik het zelf. Er is altijd wel wat, bij iedereen. Zo is het toch? En meestal rond dezelfde thema’s, ook nog, in allerlei varianten. Onderliggende trauma’s, kindstukken, overlevingsmechanismes. We verschillen niet zoveel van elkaar, wij mensendieren. Een beetje bevestiging en liefde, dat is alles wat we nodig hebben. Dan gaan we groeien en stralen en ons kwetsbaar openstellen en is het allemaal voor elkaar: We worden het bloemetje dat we bedoeld zijn te worden. We worden gezond. Raken geen fles meer aan, geen troostvoer, geen chocola, geen drugs, geen uitvluchten, overcompensaties, extremen, verslavingen, woedeuitbarstingen, niets! We hebben het zelfs niet meer nodig om onze hersenen tot pap te laten dreunen in een “festival”. We kunnen het geld op zak houden en er iets fijns mee doen voor een ander. Een attentie! Of een boek. Geef eens een boek! Niet je eigen boek, meteen, maar iets van een ander, iets troostrijks, waar een ander wat aan heeft om te lezen. Wat je fijn vindt om te geven. De hele wereld zou gezond worden. We zouden geen wapentuig meer hoeven kopen, onze fietsen hoeven niet meer op slot, onze huisdeuren kunnen open blijven. We hebben die bescherming en barricades niet meer nodig. Want kwetsbaarheid is ook onkwetsbaarheid. Het straalt iets krachtigs uit, iets dat iedereen verlangt: vrij te zijn. Te mogen zijn wie we bedoeld zijn. Worden wie je bent. Onze talenten niet begraven of verborgen of achter slot en grendel steken, maar gebruiken, vrij en onverveerd. Laten zien wie je bent en geven, gul! Geen reden dus om meteen naar een psychiater te rennen.’

Van Rijckevoorsel knikte. ‘Heel goed’, zei hij. ‘Zullen we een nieuwe afspraak inplannen voor komende donderdag? Dat is overmorgen al. Twee keer in de week, dinsdag en donderdag, is prima voor mij. En denk in de tussentijd eens aan de thema’s die we vandaag hebben aangestipt. Het vaderthema. We zien vaak, en lezen het in de literatuur ook, dat een dominante en veeleisende vader die tegelijkertijd een luie egoïst is, monsterlijke narcisten creëert van zijn kinderen. Er is niet tegenop te vechten, tegen een vader voor wie het nooit goed genoeg is, maar die zelf niets voorleeft van wat hij eist. Met zijn zonnehoedje. Heb je ook broers en zussen? Denk ook eens over hen. Zijn ze net zulke narcistische types als jij of hebben ze meer van moeder, leven ze meer in ergernis? Dat zie je vaak bij dochters. Dan het thema van de erkenning, de ambitie en die boekenschrijverij. Het thema van de ijdeltuit, zeg ik even, globaal samengevat, ik heb er een podcastserie over gemaakt, zoals je misschien weet. Luister daar maar een paar episodes van, ze zijn te downloaden voor twaalf euro vijftig per aflevering, ik zou zeggen eerst maar eens drie. Ze duren anderhalf uur per stuk, dus je krijgt flink waar voor je geld! En als laatste het thema van de gulle gever, dat eigenlijk de overcompensatie is van de gretige inhaler, de zuiger van energie, de aandachttrekker, hoe je hem ook wil noemen, ook dat lezen we terug in de onderzoeksliteratuur. En als allerlaatste: De man die zijn talenten begroef uit angst om bij zijn God een slechte beurt te maken, je weet hoe het met hem afliep?’

Ik bekeek mijn psychiater eens goed en peilde hem. Had ik hem inderdaad gekrenkt, deze God. Of zou hij al zijn patiënten zo om de oren slaan met dat beleefd geformuleerde afzeikproza van hem?
‘Ik weet het’, zei ik. ‘Hem wordt zijn talent ontnomen en het wordt gegeven aan de ander die al tien talenten heeft. “Want aan ieder die heeft, zal gegeven worden; maar wie niet heeft, hem zal nog ontnomen worden, zelfs wat hij heeft. En de onnutte knecht wordt buitengeworpen in de duisternis, daar waar geween is en tandengeknars.”’
‘Precies’, zei hij. ‘Komende donderdag dan? We gaan elkaar de komende tijd vaak zien. Ik verheug me erop.’ Hij wreef zijn handen, alsof hij iets vermorzelde tussen zijn handpalmen, mij bijvoorbeeld.

‘Hoe ging het?’ vroeg mijn lieve vrouw bij mijn thuiskomst.
Ik haalde mijn hangende schouders op. ‘Ik weet niet’, zei ik. ‘Hij is nogal vol van zichzelf.’
‘Ah, dat wordt een haantjesgevecht.’ Ik wist niet precies wat ze daarmee bedoelde, dus ik knikte instemmend. ‘Precies’, zei ik.

Daarna keken we naar ons jonge katertje. Hij is zo’n leuk ventje. Hij heeft nog maar drie poten, maar is even levendig als voorheen en nog steeds de dominante schrik van de twee kattendames in huis. Hij is speels en ondernemend en nergens bang voor. Benadert alles met onbevangen openheid, vertrouwen en tevredenheid. En ontmoet dat dus ook, want we krijgen wat we geven. We zien hem bij het kattenluik bezig, dat naar één kant staat, dat de katten er wel uit kunnen maar niet in.
Maar dat pienter ventje van ons gaat voor het luik liggen, peutert het met zijn voorpoot van buitenaf open, wurmt zijn kop erdoor en is binnen. Zo zou je het willen. Het leven pakken, vol energie en enthousiasme, tegen alle verwachtingen, alle cultuur in. Met niet meer dan wat we zijn gaan we vooruit, dat is geluk. Dat hebben wij te leren van een katertje. We glimlachen beiden en zij stoot mij aan. ‘Hé ouwe…’ Haar gezicht is zacht als ze lacht. ‘Gaan we donderdag naar de sauna?’
‘Ik heb Van Rijckevoorsel op donderdag’, zei ik.
Ze schiet in de lach. ‘Van Rijckevoorsel, dat verzin je niet… Wat ís dat voor naam!? Laat lekker zitten. We doen het met wie we zijn.’
‘Zo denk ik er ook over’, zeg ik. ‘Sauna dus.’
‘Neem al je talenten mee’, knipoogt ze.
‘Zeker weten’, zeg ik.

Stijn van der Loo (Eindhoven 1963) was enige tijd redacteur van het literaire katern van Brabant Cultureel en brak in die tijd door als romanschrijver. Behalve auteur van romans, korte verhalen en theaterteksten is hij ook componist. Als tekstschrijver/componist kreeg hij de Zilveren Harp van Conamus voor zijn liedjes, waarna hij als componist jaren samenwerkte met Huub Oosterhuis. Tegenwoordig componeert hij ‘klassiek’.

Beeld > Voorpagina: bewerking Narcissus van Caravaggio.
Narcissus-spiegelingen, van boven naar onder: Fresco Pompeï | Joseph Denis Odevaere NarcissusNarcissus staart naar de bron, miniatuur in Roman de la Rose | Leerling Giovanni Antonio Boltraffio Narcissus • Jan Cossiers Narciso | voorstudie Cossiers • Bewerking Caravaggio Narcissus • Jan Roos Narcissus bij de bron, overzicht en detail • Salvador Dali Metamorphosis of Narcissus | antieke prent Narcissen • John William Waterhouse Echo and Narcissus, in twee delen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *