Leve de vrouw die het bier uitvond (2)

column door JACE van de Ven

Op de Kunstsafari in Hilvarenbeek in het weekend van 21 en 22 september 2024 houd ik een praatje over de vrouw in de kunst. Mijn tweewekelijkse bijdrage aan Brabant Cultureel gebruik ik om mijn gedachten over dat onderwerp te vormen. In het eerste deel hebben we gezien dat de vrouw in de steentijd waarschijnlijk gelijkwaardig aan de man werd geacht, maar dat zij daarna, mede onder invloed van het christendom en politieke systemen, steeds meer werd achtergesteld. En dat mogelijk vanaf medio achttiende eeuw – de Verlichting – zich weer langzaam een weg terug heeft ingezet die momenteel zijn voltooiing nadert. Ik meen momenteel geen achterstelling meer te ontdekking. Of kijk ik over zaken heen?

Een evenredig deel van de professionele kunstenaars is vrouw, er zijn vrouwen in jury’s en kunstcommissies, in directies van instituten en op belangrijke posten in de kunstpolitiek. Kunstprijzen worden net zo vaak door vrouwen gewonnen als door mannen en het is overbodig geworden om te spreken over een mannelijke of een vrouwelijke kunstenaar, omdat gekeken wordt naar het individu. Dat hoop ik althans. Is er dan geen verschil tussen mannen- en vrouwenkunst? Zeker wel, net zoals er verschil is en ook behoort te zijn tussen mannenkunst en mannenkunst en tussen vrouwenkunst en vrouwenkunst.

Juliana Cornelia de Lannoy

Zoals gezegd begon de weg terug voor de vrouw met de Verlichting. Noord-Brabant kent uit die tijd bijvoorbeeld Juliana Cornelia de Lannoy, geboren in 1738 in Breda, maar later werkzaam in Geertruidenberg in het huis dat nu Museum De Roos heet. Juliana kreeg les in beeldende kunst en literatuur en werd vooral bekend als dichter. Willem Bilderdijk en Rhijnvis Feith waren bewonderaars van haar, maar anders dan die twee is zij niet opgenomen in de Nederlandse literaire canon.

Juliana Cornelia de Lannoy.

Na de Franse Revolutie werd de alom geprezen vrijheid, gelijkheid en broederschap voorlopig alleen voorbehouden aan geslaagde mannelijke burgers. Maar, wacht es effe, in hun kringen werd het jongedames wel mooi toegestaan aan kunst te doen. Zij speelden piano op feestjes, schreven stemmingsvolle gedichten of schilderden geaccepteerde genrestukjes. Op kunstacademies konden zij evenwel niet terecht. In Nederland bijvoorbeeld werd dat pas rond 1870 toegestaan. Dus lieten de vrouwen zich onderwijzen door particulieren of eigen familieleden, zoals Adriana Haanen, in 1814 geboren in ons eigen Brabantse Oosterhout. Zij leerde de schilderkunst van haar vader.

Adriana Haanen | Bloeiende rozen over een oude balustrade.

Haar vrouwveilige schildersonderwerpen waren vruchten en bloemen. Ze maakte werkelijk prachtige stillevens. Zo goed dat een mannenbolwerk als het genootschap Arti et Amicitiae in 1862 niet om haar heen kon en haar de eremedaille toekende. Adriana kon echter niet op het feestdiner ter ere van die medaille aanwezig zijn, omdat dat ongepast zou zijn als enige vrouw tussen al die heren.

Opmars van de vrouw als beeldend kunstenaar

Het bleef dus behelpen, maar er kwam iets op gang. Geschat wordt dat de vrouw in de kunst van de negentiende eeuw zorgde voor ongeveer tien procent van productie en dat rond 1900 al zo’n vijftien procent van alle kunstenaars vrouw was. Van hen werd wel verwacht dat ze hun thema’s op een lieve, gevoelige en tere manier verwerkten, want de vrouw was geschapen voor gevoel, de man voor ratio. Nog gekende schilderessen uit die tijd: onder anderen Jeanette Slager uit het Bossche schildersgeslacht, bloemenschilderes, en in de eveneens tijdelijk in Den Bosch gewoond hebbende schildersfamilie Knip had je Henriëtte Ronner-Knip, fameus om haar poezenschilderijen.

Jeanette Slager | Stilleven met zonnebloemen in pot.

Zo speelde de kunst van vrouwen zich veilig af rondom de kolenkachel. Er werd een beetje meegaand en welwillend naar gekeken, maar wilde een vrouw meer – actief zijn aan het front waar de kunst uitgevochten wordt – dan kon ze op vreselijke wijze tegengewerkt worden. Wat dat betreft is het schrijnende levensverhaal van Camille Claudel (zoek dat maar eens op) veelzeggend.

Op enkele schrijfsters na duiken vrouwen pas op in de focus van de kunst toen rond en na het jaar 1900 tal van kunstbewegingen en stijlen elkaar in sneltreinvaart opvolgden. De dadaïste Hannah Höch bijvoorbeeld en de beide uit Rusland afkomstige grootheden Sonia Delaunay en Natalia Goncharova, maar over het algemeen bleef het moeilijk om volwaardig toegelaten te worden tot de avant-garde in de kunst.

Hannah Höch (geschilderd door Chris Lebeau) | Collage Ohne Titel (Aus einem ethnographischen Museum).

Vrouwenkunst = feministische kunst

Toch wilde de twintigste-eeuwse vrouw zich niet alleen maar schikken in wat van haar werd verwacht. Alice Guy-Blaché (1873-1968) was niet alleen filmpionier, maar ook de eerste vrouwelijke filmregisseur in de filmgeschiedenis en onze Nederlandse Frieda Belinfante wilde niet alleen een instrument bespelen maar ook een orkest dirigeren. Makkelijk werd het deze vrouwen niet gemaakt. Mede daardoor, denk ik, kent de geschiedenis van de vrouw in de kunst ook kunstuitingen die met name gaan over de emancipatie van de vrouw in de kunst. Dan staat het woord vrouwenkunst niet meer voor kunst die door vrouwen is gemaakt, maar voor feministische kunst.

Tweemaal Frieda Belinfante.

In 2001 gaf Taschen Verlag een indrukwekkend boek uit onder redactie van kunsthistorica Uta Grosenick, Vrouw en kunst. De titel is zo dicht op elkaar geschreven dat je in eerste instantie ‘Vrouwenkunst’ leest. Het boek geeft, voor zo ver ik dat kan beoordelen, een heel redelijk overzicht van wat vrouwen in de twintigste eeuw aan kunst hebben voortgebracht. Ook van de feministische kunst.

In dat verband vermeldingswaard is ‘The Dinner Party’ van Judy Chicago, een feministische versie van het Laatste Avondmaal. Het is een installatie van drie in een driehoek geplaatste tafels van meer dan veertien meter lang waaraan steeds voor dertien vrouwen is gedekt. Op tafel één voor oudtijdse vrouwen, op tafel twee voor vrouwen van na het jaar nul tot de moderne geschiedenis en op tafel drie voor vrouwen daarna. Chicago werkte zes jaar lang aan het kunstwerk, daarbij geholpen door tal van vrijwilligers. Het kunstwerk werd voor het eerst geëxposeerd in 1979, reisde daarna door verschillende landen en is sinds 2007 te zien in het Brooklyn Museum in New York.

De theatrale opstelling van The Dinner Party. Zie ook video onder deze column.

Aanzet tot een matriarchale canon

Er is nogal kritiek op dit werk van Judy Chicago, ook uit feministische kring. De focus zou te Amerikaans zijn, de gebruikte beeldtaal teveel naar de vulva verwijzen en gekleurde vrouwen zijn erin ondervertegenwoordigd. Dat klopt ongetwijfeld, maar mij spreekt het aan als een aanzet tot een soort van matriarchale canon naast allerlei soorten van patriarchale canons die ons altijd gepresenteerd worden.

Judy Chicago voor een van de tafels van The Dinner Party.

Een moment uit een emancipatoire strijd vastleggen zal altijd discutabel zijn, omdat de tijd en het denken niet stilstaan. Men moet zich kunnen inleven in de tijd waarin iets gemaakt werd, de waarde ervan al dan niet erkennen en er dan op voortbouwen, maar het niet met hedendaagse meningen neersabelen. Zo zijn er serieus mensen die het boek Stad van vrouwen van Christine de Pizan te weinig feministisch vinden. Dames en heren, Stad van vrouwen verscheen in 1405.

Illustratie uit Le Livre de la Cité des Dames.

‘Het hoofddoel van The Dinner Party was het vestigen van de aandacht op vergeten en ondergewaardeerde prestaties van vrouwen’, schrijft Barbara Hess in Vrouw en kunst. En dat is precies wat ik in Hilvarenbeek wil gaan vertellen. We zijn er nog niet mee klaar. Ik moet er in een derde deel nog op terugkomen.

Rondgang langs de tafels van The Dinner Party.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *