Over oude zekerheden en veranderende tijden

door JACE van de Ven

Nadat in de tweede helft van de twintigste eeuw ook in Brabant de katholieke kerk als een kaartenhuis in elkaar stortte, kloosters leegliepen of veranderden in bejaardenhuizen, werden veel kloosterbibliotheken geruimd of op zijn minst gekuist. Veel werken uit de tijd van het Rijke Roomse Leven leken niet langer van belang, omdat men ze te tijdgebonden achtte of teveel een product van de verzuiling. En terecht, wat moest je er nog mee? Al hoop ik dat hier en daar de meest curieuze exempelen bewaard zijn gebleven.

Op een dag kreeg ik een uitnodiging om in de bibliotheek van de paters kapucijnen aan de Korvelseweg in Tilburg tussen de boeken die zij zouden gaan wegdoen rond te neuzen of er iets van mijn gading tussen zat. Maar, verdorie, juist tijdens de dagen dat ik in de stapels boeken zou mogen zoeken, was ik in het buitenland, ik weet niet meer waarom. Terug in Nederland belde pater Johannes Eudes me met de mededeling dat hij voordat de kapucijner boeken waren afgevoerd er toch nog twee voor mij had uitgepikt. Het bleken boeken met preken. Eentje heet Sermoonen, door den eerweerdigen pater Cornelius Smet, uitgegeven door de ‘catholyke boekverkoopery’ L. Dewageneer in Brussel in 1844.

Een complete set meditatien en sermoonen van Cornelius Smet, aangeboden op internet.
Titelpagina van het zesde deel der sermoonen, met vier delen meditatien gebonden in acht boeken.

Na enig zoeken op het internet kom ik erachter dat Cornelius Smet een jezuïet was die leefde van 1740 tot 1812 en een invloedrijk auteur was in de katholieke wereld, getuige de uitgave van het prekenboek meer dan twintig jaar na zijn dood. Zijn sermoonen zijn geen preken zoals wij die kennen, vermaningen is een veel exacter synoniem. In sermoonen werd de eenvoudige katholiek de les gespeld, hem kant en klaar voorgehouden hoe hij te leven had, naar het woord van God, zoals dat door de predikant verklaard werd. Niet meer en niet minder.
En tot het Tweede Vaticaans Concilie was de preek het woord van God. Dat woord stond weliswaar in de bijbel, maar anders dan bij de protestanten was het de priester als intermediair die het woord bij de gelovige bracht en niemand anders. Een van de boeken van Cornelius Smet dat nog in 1856 een zesde druk beleefde, heet zelfs Het leven van onzen Heer Jezus Christus: (een boek dienende tot tegenvergif van de protestantsche bybels). Dat klinkt niet bepaald timide en dat waren de katholieke predikanten ten tijde van het Rijke Roomse leven dan ook niet. Zij sloegen met zware trommelstokken op de pauken, soms zo hard dat het de gelovige dun door de broek liep.

Carnaval was verboden

De redemptorist Bernard Hafkenscheid (1807-1865) slaagde er met zijn preken in Tilburg in om het carnavalvieren tegen te houden. Vanaf 1847 predikte hij er jaarlijks tijdens het veertigurengebed. De monstrans met daarin een gewijde hostie werd dan gedurende veertig uur op het altaar uitgestald. En tijdens die veertig uren moesten brave katholieken in de kerk, opziende naar die monstrans, bidden en naar de preken van Bernard luisteren. Door dat veertigurengebed te houden in de dagen voor Aswoensdag werd het de gelovige Tilburger zo goed als onmogelijk gemaakt om carnaval te vieren.

Redemptorist Bernard Hafkenscheid. Foto > Regionaal Archief Tilburg


In 1857, toen jongeren buiten de kerk toch carnavalesk aan het hossen waren, stopte Hafkenscheid het veertigurengebed abrupt. Het was volgens hem een onvergeeflijke zonde te dansen en wereldse liederen te zingen voor het aangezicht van Christus in de monstrans. De beëindiging van het veertigurengebed ervaarde men als een schande die lang nazeurde. Uiteindelijk werd de viering van het openbaar carnaval in Tilburg pas in de jaren zestig van de vorige eeuw toegestaan.

Een andere legendarische katholieke prediker was Borromeus de Greeve (1875-1947). Hij wist de gelovigen te fascineren en tot op het puntje van de harde kerkbanken te drijven. Galmend met sonore stem riep hij het lijden van Christus op alsof het voor de ogen van de kerkgangers opnieuw gebeurde. Het was verschrikkelijk, maar mensen van vóór de horrorfilm op Netflix, vonden het vooral prachtig. Men kreeg weliswaar ook van De Greeve de les gelezen, maar zijn preken waren tegelijk gratis theatervoorstellingen waarover men met achting sprak.
Hoewel? Gestudeerde katholieken als Godfried Bomans herinnerden zich het fenomeen met enige satire. In zijn Beminde gelovigen schrijft hij: ‘Men zat totaal verbijsterd te luisteren. De kerk was eenvoudig verpletterd. Ik herinner me, dat ik na elke nieuwe climax dacht: dit wordt ondraaglijk, we kúnnen eenvoudig niet hoger meer stijgen, help, help. Maar telkens vond Borromeus weer een nieuwe voltage en vlak voor alle stoppen doorsloegen maakte hij een klein kruisteken en daalde de preekstoel af.’

Borromeus de Greeve door Jan Toorop

Eenvoudige katholieken lazen de bijbel niet

Zoals gezegd lazen eenvoudige katholieke gelovigen de bijbel niet. Het woord van God kwam tot hen via de Roomse catechismus en predikers als Smet, Hafkenscheid en De Greeve. En dat loog er niet om. Ik lees bij Smet: ‘Hoort nog meer. Omdat onze eerste ouders, alhoewel dragende en voortslypende een ligchaem van slyk, evenwel hoogveerdig wierden, heeft God toegelaten, dat hun ligchaem onderworpen wierd aan onzuyvere driften; dat hun ligchaem vuylder en onkuyscher wierd als vele onredelyke dieren. Zoo vuyl en onkuysch dat het moest met kleederen bedekt en verborgen worden. God heeft gewild dat Adam en Eva zich zouden bedekken met vellen der beesten. Met vellen der beesten, zeg ik, om hun altyd indachtig te maken dat hun ligchaem beestachtig geworden was. Met vellen der doode beesten, om hun altyd de dood indachtig te maken. O dwaze, ô uytzinnige maegden ! Die u verhooveerdigt over uwe kleederen ! gy doet wederom tegen de inzigten Gods.’

In de crescendo gaande tekst herken je onmiddellijk het werken naar een climax waar Bomans het bij Borromeus de Greeve over had. Dit is geen tekst om te lezen, maar om met aanzwellende stentorstem richting gewelven te galmen. Gewone ‘kleederen’ worden gevolgd door ‘vellen der beesten’, nee door ‘vellen der doode beesten’ en aan het eind, zoals heel vaak in de katholieke kerk, krijgen de vrouwen de schuld. Om niet te vervallen in de vreselijke zonde der onkuisheid moeten de door Smet genoemde ‘dwaze, ô uytzinnige maegden’ aan God willen behagen in plaats van aan de mens en zich dientengevolge qua lichaam en geest versterven, bidden om door Maria beschermd te worden en haar deugden navolgen. Want hoe men de vrouw ook vernederde, Maria had in de katholieke kerk een status aparte, een hele hoge.

Beloning voor al het ploeteren

Waar haalde men dat vandaan? Volgens Cornelius Smet sprak Jezus tot haar in het uur van haar dood: ‘Sta op, myne beminde, haest u, en kom: (…) Dan was het dat den Heer haer ging vergelden alle moeyte, zorg en arbeyd die zy voor hem onderstaen had, alle de zuchten, weedom en pynen die zy om zynen wil geleden had.’ Mooi, het lijkt wel een Hollywoodfilm, aan het eind komt alles goed. Vraag blijft alleen, hoe weet die Cornelius Smet dat nou allemaal?

Mooi, het lijkt wel een Hollywoodfilm,

aan het eind komt alles goed.

De beloning voor al je ploeteren komt pas na de dood op aarde. Tevoren moet je jezelf wegcijferen en vernederen, want dan behaag je God. Dat was een algemene overtuiging die wij ons nu in onze hedonistische tijd nog moeilijk kunnen voorstellen. Vaak krijgt een lijk van ons bij het afscheid applaus. Waarom? Omdat een leven afgelopen is. Predikers als Smet, Hafkenscheid en De Greeve geloofden in een leven dat begon. De aardse verschijningsvorm van de mens, dat ‘ligchaem van slyk’, was een tijdelijk verschijningsvorm. Bij zijn dood ontsnapt de mens uit dat omhulsel als een hemelse vlinder. Als je braaf geleefd had tenminste, zo werd ook mij geleerd.

Reacties (1)

  1. Tan van Dooren schreef:

    Mooi stuk Jace! ????

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *