Sander Bax zegt met ‘Schrijversmythen’ ‘een’ en niet ‘de’ literatuurgeschiedenis te hebben afgeleverd. Die moet volgens hem steeds weer opnieuw worden bestudeerd, geschreven en onderwezen. Wat hij wel doet, is de imago’s analyseren en een ontwikkeling schetsen van de autonome, ingekeerde schrijvers naar de publiekslieveling.
door Peter van Vlerken
Met Schrijversmythen heeft de Tilburgse hoogleraar Sander Bax een nieuwe geschiedenis van de Nederlandtalige literatuur geschreven die weliswaar in eerste instantie is bedoeld voor studenten en leraren Nederlands, maar die ook aantrekkelijk wil zijn voor andere lezers. Dat het boek aantrekkelijk is voor een bredere groep dan alleen kenners is zeker het geval, maar dat betekent niet dat het makkelijke kost is. Het boek is het resultaat van diepgaande en ongetwijfeld langjarige studie en het vergt concentratie om alles wat erin staat in je op te nemen. Je bent dus gewaarschuwd. Maar als je het boek aanschaft dan heb je ook wat!
De chronologie loslaten en springen in de tijd
En leuk is het zeker ook! De aantrekkelijkheid zit hem in het feit dat Bax bij zijn literatuurgeschiedenis uitgaat van typeringen van schrijvers, zoals de bohémien (Jacob Slauerhoff) en de dandy (Louis Couperus). Dat uitgangspunt zorgt ervoor dat hij de chronologie makkelijk kan loslaten en kan springen in de tijd, want bohémiens en dandy’s in de schrijverij zijn er nog steeds. Ook maakt het hem makkelijk over de grenzen van het Nederlandse taalgebied heen te kijken, want bohémiens en dandy’s heb je misschien niet overal ter wereld, maar in heel veel landen toch wel.
Bax’ boek bestrijkt de periode tussen 1880 en 2020. Dat hij bij de Tachtigers begint, is logisch. Zij braken definitief met de burgerlijke dominee-dichters en schrijvers uit de tijd daarvoor. Mannen als Willem Kloos en Lodewijk van Deijssel wilden juist antiburgerlijk zijn, en dat niet alleen in hun schrijfwerk, ook in hun voorkomen.
Want wat Bax heel nadrukkelijk wil uitdragen, is dat het beeld dat je van schrijvers hebt niet alleen wordt bepaald door de inhoud van hun boeken, maar eveneens door hun publieke gedragingen. Iets wat in latere tijden van een steeds verder toenemende beeldcultuur wordt versterkt door hun optredens in de media en wat die media van hen maken. Zo dankten W.F. Hermans, Gerard Reve en Harry Mulisch hun reputatie als ‘de grote drie’ aan wat de bladen, de radio en de televisie van hen maakten. De meer recente digitalisering en de sociale media deden er in de beeldvorming van schrijvers nog een schepje bovenop.
Ook onderlinge verhoudingen tussen schrijvers speelden en spelen een rol, zoals die van de beweging van Tachtig. Stromingen als deze waren zelden homogeen. Schrijvers – kunstenaars in het algemeen – wilden en willen vooral een eigen stem hebben en dat maakten ze duidelijk in hun gedichten en proza, maar ook door zich te onderscheiden in debatten en polemieken. De meeste Tachtigers pleitten weliswaar voor een onafhankelijke anti-maatschappelijke literatuur, terwijl sommigen zoals Herman Gorter zich juist daaraan onttrokken door maatschappelijk actief te zijn en als ‘wereldverbeteraars’ breeduit hun socialistische opvattingen uit te dragen. Ze hadden weliswaar afstand genomen van traditionele religies, maar gingen hun werk beschouwen als een soort religie en wierpen zich op als ‘priesters’ die ongelovigen de weg wezen.
Aanvankelijk vonden vooral vrouwen een groot lezerspubliek
Bax koppelt tal van schrijvers aan tal van typeringen. Zoals Jacob Israël de Haan, schrijver van het expliciet homo-erotische Pijpelijntjes aan ‘de lijdende schrijver’, Slauerhoff aan ‘de verdoemde dichter’, Paul van Ostaijen aan ‘de avant-gardistische dichter’ en Dirk van Bastelaere aan ‘de postmoderne dichter’. Natuurlijk komt ook ‘de bestsellerschrijver’ aan bod. Opvallend is dat het aanvankelijk vrouwen waren (Ina Boudier-Bakker en Willy Corsari) die een groot lezerspubliek aan zich wisten te binden, wat hen steevast op smalende kritieken kwam te staan van mannelijke collega’s die zich verre wensten te houden van commercie en zich liever elitair opstelden, verheven boven ‘de gewone man’ of ‘de gewone vrouw’ die ‘gewone boeken’ schreef, die het predicaat ‘literatuur’ eigenlijk niet verdienden.
Van Hella Haasse, die door Adriaan van Dis ‘de grand old lady’ van de Nederlandse literatuur werd genoemd, tot Connie Palmen, die door Matthijs van Nieuwkerk als ‘de grande dame’ op het schild werd gehesen en die een studie maakte van de roem die haar ten deel was gevallen, tot Kluun die zelf met groot verkoopsucces zijn eigen public relations ter hand nam, meer en meer zijn schrijvers onderdeel geworden van de populaire, commerciële mediacultuur. Zet de autonome, ingekeerde dichter Gerrit Kouwenaar tegenover de publieksfiguur van Heleen van Royen die sinds kort in het damesblad Linda adviezen verstrekt op het gebied van liefde en seks. Van zijn soort lijken er steeds minder te bestaan, terwijl er steeds minder bezwaar lijkt te zijn tegen Van Royens manier van een schrijver te zijn.
Van schrijver tot publieke figuur, dat maakt hem of haar volgens Sander Bax tot een mythe. Hij heeft de loop van die ontwikkeling uitstekend in de smiezen, en zoals gezegd bijzonder aantrekkelijk voor een breed lezerspubliek geïnventariseerd.
Sander Bax, Schrijversmythen. Literatuur en schrijverschap tussen 1880 en 2020. Amsterdam: Prometheus 2024, 512 pp., ISBN 9789044630787, pb., € 35,00.
Beeld voorpagina: detail omslagbeeld Schrijversmythen. Omslagbeeld is van Lara Viana/andriesse~eyck galerie
Lees meer van Peter Vlerken op Brabant Cultureel
© Brabant Cultureel 2024