‘In de kunst is alles geoorloofd.’ Dat is een citaat uit de nieuwe roman ‘De vijf’ van A.H.J. Dautzenberg. En het klopt wat hij schrijft. Maar moet onder het mom van zijn literatuur alles wat geoorloofd is ook worden gezegd?
door Peter van Vlerken
A.H.J. Dautzenberg, de Tilburgse provocateur en schrijver – deze volgorde is hier onbewust zo aangebracht – heeft een nieuwe roman uitgebracht. En dat zal de goegemeente weten ook! Geen middel laat hij onbeproefd om de lezer te shockeren. Alle grenzen van de creatieve vrijheid worden verkend, opgerekt en overschreden waar maar mogelijk is.
Nooit in de vele jaren dat ik een boekenlezer ben, heb ik zulke smeerlapperij onder ogen gehad als in Dautzenbergs boek De vijf. Een waarschuwing is aan het begin van deze bespreking dan ook op zijn plaats. Als je deze roman met serieuze ogen leest, word je er kotsmisselijk van, zo kotsmisselijk dat er uiteindelijk niets meer te kotsen valt en je immuun wordt voor alle ranzigheid die Dautzenberg je weet voor te schotelen. Het boek is dan ook alleen te verteren met een bepaald gevoel voor ironie, cynisme, provocatie, persiflage, satire, parodie, overdrijving en meer van dat soort stijlmiddelen, als een literair spel kortom dat de schrijver als weinig anderen onder de knie heeft. Dautzenberg heeft er immers zijn handelsmerk van gemaakt zijn lezers op een volkomen compromisloze manier uit te dagen. Zijn beschrijvingen in De vijf zijn te bizar voor woorden, maar hij slaagt erin ze te vinden. Dat wetende, moet je er alsnog verrekte veel moeite voor doen om ook maar een greintje waardering voor dit boek op te brengen en niet te gaan overgeven.
Markies de Sade verbleekt bij dit boek
In zijn voorwoord noemt Dautzenberg zijn boek ‘een libertijnse vertelling’. Het is er dan wel een waar de markies De Sade bij verbleekt. Het gaat over een bende van vier doortrapte tienermeisjes, die, alweer volgens het voorwoord, de grenzen van de vigerende moraal en die van de taal ‘verpulveren’.
Voordat het eigenlijke verhaal begint, volgt nog een niet-gemeende ode aan het Openbaar Ministerie en een ‘Wunderkammer’ met citaten uit de wereldliteratuur waarin de verdorven kanten van de geest van de mensheid een plaats krijgen. Dautzenberg is een belezen man, zoveel maakt dit zeker. Zoals een ander braaf postzegels verzamelt, heeft hij zorgvuldig overgeschreven wat in zijn kraam te pas komt. Verderop in het boek blijkt dat hij zich bij het schrijven van De vijf onder meer dit citaat van Verlaine ter harte heeft genomen: ‘Het krioelt in mijn hoofd van de ideeën, nieuwe gezichtspunten, echt mooie plannen… Een wrede roman, zo sadistisch als maar mogelijk is, en heel droog opgeschreven.’
Slachtoffers behoren bij voorkeur tot de meest kwetsbaren
Het boek speelt zich achtereenvolgens af op de school van de meisjes, in Hamburg en in een onderaards kunstwerk van de vader van een van de meisjes, genaamd ‘De darm’, dus letterlijk in de (artistieke) onderbuik van de wereld. Sorry voor mijn ongemak, maar ik krijg bijna geen voorbeelden uit mijn pen van de wreedheden die Dautzenberg de vier meiden laat begaan. Hun martelen en moorden gaat elk voorstellingsvermogen te boven en hun slachtoffers behoren bij voorkeur tot de meest kwetsbaren: kinderen, bejaarden, gehandicapten en dieren. In het eerste hoofdstuk wordt een baby als bowlingbal gebruikt en Christus-gewijs op het asfalt van een snelweg genageld. Hoe ziek kun je het verzinnen?
Tussen de bedrijven door bevestigt de auteur wat racistisch, antisemitisch en islamofoob is. Als je dacht alles wat fout is wel te hebben gehad, doet Dautzenberg er nog een schepje bovenop, met als dieptepunt de beschamende manier waarop hij Anne Frank van haar voetstuk trekt.
De vier meiden oversekst noemen zou een understatement zijn. Ze wensen genomen te worden in alle lichaamsopeningen, liefst zo hardhandig mogelijk, en doen zich wellustig te goed aan de excrementen die daaruit vandaan komen, liefst het bloed uit opengesneden wonden. Dautzenberg heeft met eerdere publiciteitsbeluste acties laten zien dat hij schijt heeft aan de publieke moraal, maar bij mijn weten nooit zo expliciet als in De vijf.
De man die aan de touwtjes trekt
Het vijfde wiel aan de wagen is de ‘puppet master’, de man die aan de touwtjes trekt, de schrijver zelf zeg maar, die de smeerlapperij poogt in te bedden in intellectuele en literaire spielerei, vaak lastig te volgen en waar de lol al even moeilijk vanaf te lezen is. Het boek had trouwens ook ‘De zes’ kunnen heten, want volgens het nawoord is het voor het duivelse percentage van 66,6 geschreven door AI. Het zal wel een grap zijn, maar Dautzenberg geeft ook aan na dit boek te stoppen met schrijven. Werk in wording is dan ook doorgehaald. Laat mij maar een door hem verguisde moraalridder zijn, ik zal er niet rouwig om zijn.
Na lezing van De vijf heb er mijn neus zodanig van vol dat ik heb getwijfeld of ik deze recensie überhaupt moest schrijven. Moet dit boek wel aandacht krijgen? Nu het stuk op papier staat, vind ik het veel te lang. Bovendien heb ik het idee dat ik in een soort val ben getrapt die Dautzenberg heeft opgezet. Alléz dan maar. Hopelijk hoef ik hierna nooit meer iets van hem te lezen.
A.H.J. Dautzenberg, De vijf. Roman. Amsterdam: Atlas Contact 2023, 400 pp., ISBN 9789025472993, pb., € 24,99.
Interview Frits Spits met Anton Dautzenberg in De Taalstaat
Portret-pictogram van Dautzenberg op de achterplat van De vijf. De illustratie is gemaakt door Ivo Van Leeuwen. De Photoshop-bewerking op de voorpagina van dit artikel is van Hans Lodewijkx. En voor de volledigheid: omslagontwerp en -illustratie van De vijf > Herman van Bostelen.
Meer over Dautzenberg op Brabant Cultureel
© Brabant Cultureel 2024
Aan recensent Peter van Vlerken ontgaat de bijdrage van zijn eigen rol als lezer, in het proces van tot leven brengen van dit – inderdaad – buitengewoon choquerende verhaal.
Dat is nóg verontrustender dan alles wat Dautzenberg schrijft in zijn abjecte ‘De vijf’.
Ik moet het boek nog lezen, dus daar kan ik nog geen ‘oordeel’ over geven.
Deze recensie vind ik alvast uitstekende publiciteit voor het boek. En daarbij valt vooral de toon op. Hier lijkt iemand (Peter van Vlerken) te zijn geraakt en die weet er zich vooralsnog geen raad mee. Vandaar de agressie die ik meen te bespeuren?
Het stuk leest zich als een ietwat kinderachtig en onprofessioneel schotschrift.
Een recensie zou een degelijke analyse moeten zijn van iemand die de materie objectief kan benaderen. Dat ontbreekt hier volledig. Helaas.
En ook nog dit. Ik heb veel gelezen van Dautzenberg. Over welke smeerlapperij hebben we het dan nog meer (zie de titel) ? Extra Tijd? Samaritaan? Ik bestaat uit twee letters? Ogentroost?