door JACE van de Ven
In mijn tijd als journalist heb ik nogal eens over carnaval geschreven, vooral over de verloedering van het feest, en ik zou dat graag nog een keertje doen. Maar ik ben ouder en milder geworden. Zoek daarom in het archief van Brabant Cultureel onder de trefwoorden ‘Fuck You!’ en ‘Leegheid’ en u vindt wat ik erover te zeggen had. Deze keer houden we het bij de aard van het tonpraten.
Het tonpraten heeft gaandeweg zijn bestaan zijn karakter verloren. Bestond het om de maatschappij eenmaal per jaar te herijken, tegenwoordig is het er alleen om te lachen. Sommige tonpraters zijn entertainers van klasse, maar zelden gaat hun tonpraat ergens over. Meestal is het niet meer dan een kapstok om de bakken die de tonprater het laatste jaar gehoord heeft aan op te hangen: “Ik ben Jantje de Kapper en vandeweek zat er iemand bij mij op de stoel en die zei…”. Volgt de eerste mop, een volgende klant brengt de tweede et cetera, et cetera. Aan het eind zegt de tonprater: “Zo, dan ga ik maar weer eens.”
Een tonpraat is meer dan moppen tappen,
het is een parodie op de machthebbers
Ongetwijfeld zijn de bakken die een tonprater het afgelopen jaar noteerde deels een afspiegeling van onze maatschappij, maar een tonpraat hoort meer te zijn. Het tonpraten bestaat al vanaf de middeleeuwen en is altijd een parodie geweest op toespraken van degenen die het voor het zeggen hadden. Een middeleeuwse tonprater maakte door het afkondigen van allerlei schijnverordeningen de plaatselijke regels belachelijk of hij deed de pastoor na door zijn stadsgenoten de les te spellen in een vermanende preek. Daarvoor ging hij in een lege bierton staan omdat die leek op de preekstoel in de kerk. Wat hij zijn toehoorders voorhield over hoe zij dienden te leven, stond uiteraard haaks op wat je normaal in de kerk hoorde. En zijn toehoorders beantwoordden zijn stichtelijke woorden dan ook niet met een braaf ‘amen’ maar met een stevige boer of een scheet. Ook werden er op vrome melodieën kerkelijke spotliederen gezongen. In sommige plaatsen werd een nepbisschop gekozen die rondging op een ezel en de mensen en zijn volgelingen die het meest de beest uithingen, zegende.
Als carnaval het feest van de omkering is, moesten de brave katholieken zich ook wel afzetten tegen de pastoor en zijn kerk, want die was zeker in Brabant allesbepalend en is dat tot eind jaren vijftig van de vorige eeuw gebleven. Dus zijn ook de parodieën op christelijke teksten voort blijven bestaan tot in die tijd en ze werden op feesten en partijen uitgesproken en gezongen. In zijn onvolprezen boek Liederen en dansen uit de Kempen (1978) haalt Harrie Franken er enige aan. Het mooiste voorbeeld vind ik ‘Vespers van St Job’ dat net als middeleeuwse tonpraten begint met een paar regels potjeslatijn om aan te geven dat we in de kerk zijn, in dit geval:
deus in adjutorium meum intende
hij die getrouwd is zit in de ellende
Het moge duidelijk zijn dat de zang klinkt als een uit de kerk bekende, reciterende melodie. In het lied zitten Petrus, Paulus en Jezus, terug op aarde, aan het bier in Westmalle. Nadat ze flink gedronken hebben, besluiten ze om te dobbelen wie er zal betalen:
urst gooide petrus en ie gooide een één
potverdikke zei hij ’k heb ’t spek aon m’n been
toen gooide paulus en sprak ziehier
’t is een zes en christus betaolt al ’t bier
petrus zei stao zo vroeg nie te dansen
als christus een zes gooit dan moeten we herkansen
dan gooide christus en ze stonden te beven
want op d’n teerling stond geen zes maar een zeven
nondedju zei petrus ’t is nogal een spektaokel
nou doet ie verdomme toch weer ’n miraokel
Een dergelijk lied is een late, negentiende of twintigste-eeuwse invulling van de traditie die al vrij onschuldig is. In vroeger eeuwen, toen de kerk nog heel machtig was, werd in dit soort teksten vaak immoreel gedrag, in elk geval het omgekeerde van wat kerk en wereldse macht verkondigden, aangeprezen. Maar dat had ook minder stekels dan dat het nu soms lijkt. Door de zaken om te keren en bijvoorbeeld zuipen en luiheid aan te prijzen, bleef men toch de geldende moraal verkondigen, want de les was eigenlijk: ‘Kijk eens hoe fout het gaat als je niet de regels volgt.’ Hetgeen niet wil zeggen dat er geen veranderende moraal uitgetest kon worden tijdens carnaval.
Door zaken om te keren verkondigde men toch de heersende moraal
Lees over dit alles het boek Het gilde van de blauwe schuit van Herman Pleij dat al in 1979 verscheen. Hij bespreekt daarin een vijftiende-eeuwse tekst van een zekere Jacop van Oestvoren. Naar aanleiding van die tekst waren tot dan op Oost-Voorne serieuze naspeuringen gedaan om iets over genoemde Jacop te ontdekken en dachten veel historici werkelijk aan het bestaan van gildes van onaangepasten die in de middeleeuwen rondtrokken. Pleij toonde aan, mede door te wijzen op wat in landen om ons heen al bekend was, dat het hier ging om een soort van tonpraat die met middeleeuwse humor besloten werd door de spreker, ene Jacop. Die hield aan het eind waarschijnlijk zijn hand als een klankbord voor zijn kruis en produceerde een flinke scheet. Met andere woorden: “Zo zegt u Jacop die hoest van voren.”
Aanzetten tot immoreel gedrag, het opvoeren van een verzonnen heilige, bijvoorbeeld Sint-Drinkatibus, wiens drankzucht zaligmakend leek te zijn, het uitgebreid beschrijven van stront en sekstaferelen en het afkondigen van wetten in een nieuw spotrijk waarin iedereen een andere functie en waardigheid had dan normaal. Mooi voorbeeld vind ik het ook door Pleij aangehaalde zeventiende-eeuwse vastelavondtekst ‘Leedenstrydt’. Daarin komen alle lichaamsdelen van de mens aan het woord en vertellen waarom ze zo belangrijk zijn. Behalve de anus, die mag van de anderen niks zeggen, omdat hij zo stinkt. Daarop besluit de anus in staking te gaan. De rest van het lichaam raakt opgeblazen en verdrukt en de andere lichaamsdelen worden ertoe gedwongen aan de anus te erkennen dat hij het belangrijkste lichaamsdeel is, waarna deze bereid is zijn werk weer te hervatten. Ergo: de onaanzienlijkste in de maatschappij is misschien ook wel de belangrijkste. Moralistisch, maar het gaat wel ergens over.
Tonpraters van nu, wees humoristisch, maar schuw de maatschappijkritiek niet, zodat carnaval weer een oorzaak krijge.
Eerdere columns van Jace van de Ven op Brabant Cultureel
Columns over carnaval van Jace van de Ven:
Fuck you!!!
Leegheid
© Brabant Cultureel 2024
Nu weet ook ik wat tonpraten is en kan zijn! Dank voor een humoristische column, Jacques!
De essentie van het tonpraoten zit hem in het plaatselijk herkennen van personen en actualiteiten. Om die reden is het Brabants kampioenschap in Valkenswaard of het Keiekletstoernooi in Helmond niets meer en minder dan het aaneenrijgen van moppen door typetjes die niets te maken hebben met plaatselijk herkenbare figuren en onderwerpen. De verloedering van het tonparaoten houdt gelijke tred met de door velen betreurde verloedering van het carnaval. Het tonpraoten moet je gaan beluisteren in je eigen dorp waar plaatselijke coryfeeën op de hak worden genomen en waar de zaal bij het noemen van de naam van een bekendheid uit het dorp al uit zijn dak gaat. Dat is ook de reden waarom b.v. in het Kielegat (Breda) het tonpraoten niet van de grond komt. In grote steden mis je de herkenbaarheid, de intimiteit van het kleinschalige gesauwel, gebléér en het auwmeuten en is het tonpraoten verworden tot een lange reeks van moppen tappen , die soms wel op de lachspieren werken, maar met het eigenlijke tonpraoten niets te maken hebben.