In de tentoonstelling ‘Gedragen verhalen’ in Stedelijk Museum Breda komt het modebeeld van eind negentiende en begin twintigste eeuw tot leven door bewaard gebleven kledingstukken en accessoires, verhalen over de mensen die deze kleding droegen, maar vooral ook door tal van (ingekleurde) foto’s.
door Irma van Bommel
Een foto van twee handwerkende jonge vrouwen gezeten op de trap van een veranda voor een huis is gekozen als campagnebeeld voor de expositie ‘Gedragen verhalen’. Aan de kleding te zien, dateert de foto van het eerste decennium van de twintigste eeuw. De foto valt op doordat hij in kleur is en zo doet denken aan een autochrome, de eerste kleurenfototechniek, op een glasplaatje. Zwartwit foto’s (of bruine foto’s) in de negentiende eeuw hebben iets afstandelijks, verwijzen naar vervlogen tijden, en doen vermoeden dat kleding altijd van sobere stoffen werd gemaakt. Zodra diezelfde foto’s meer kleuren tonen, ogen de mensen levendiger en meer overeenkomstig de werkelijkheid. Zwartwit foto’s geven dus qua kleding een vertekend beeld.
Met kleur brengt Kamp het verleden tot leven
Dit campagnebeeld blijkt bij navraag echter geen autochrome, maar een voor de gelegenheid digitaal ingekleurde foto. Dat is heel vakkundig gedaan door Gerard Kamp van Coloriginals. ‘In geen tijd is ooit zwartwit geleefd’, staat op de website van dit Bredase bedrijf te lezen en zo is het maar net. Met kleur brengt Kamp het verleden tot leven. Of de inkleuring is gedaan overeenkomstig de werkelijkheid, kunnen we alleen beoordelen als ook de kledingstukken bewaard zijn gebleven.
Hier en daar is in de expositie een portretfoto van een drager, dus iemand van wie de kleding bewaard is gebleven, uitvergroot en digitaal ingekleurd te zien op de wand achter de tentoongestelde kleding. Dat is het geval bij Johanna Catharina van Dashorst (1813-1886). Het ingekleurde portret op de wand is een uitsnede van het originele portret. Of de tweedelige japon die wordt getoond dezelfde is waarmee zij poseert, is niet met zekerheid te zeggen. De rok op de foto wordt grotendeels bedekt door een grote omslagdoek met kasjmier patroon, maar nog wel te zien is dat de rok wordt gevormd door een crinoline (met hoepels). De rok op de pop toont een silhouet dat gangbaar was in de jaren achttienzeventig, nog wel uitstaand maar van voren wat vlakker en dus zonder de ronde hoepels. In de tentoonstelling is te lezen dat kledingstukken decennialang meegingen en regelmatig wat werden aangepast aan het nieuwe modebeeld. Het is dus heel goed mogelijk dat het om dezelfde japon gaat, maar door de aanpassingen zijn de kledingstukken soms moeilijk te dateren. Bewaard gebleven foto’s uit die tijd kunnen een handig hulpmiddel zijn voor de datering.
Johanna van Dashorst was getrouwd met Christiaan Cornelis Kannemans (1812-1884), schilder en leraar en vanaf de jaren achttienzestig een van de eerste fotografen van Breda, gevestigd aan de Grote Markt. In de tentoonstelling is op de wand een uitvergrote foto van zijn studio te zien. Uit het opschrift op de gevel maken we op dat hij hoffotograaf was. Kannemans verwierf dat predicaat in 1865. In de deuropening staan twee vrouwen met japonnen waar zo te zien crinolines onder zitten. De foto kan worden gedateerd tussen 1865 en 1870. Boven de deur van de winkel hangt een bordje met ook de achternaam van Van Dashorst. In het bij de tentoonstelling uitgedeelde vouwblad staat te lezen dat zij er fotokaarten van de Bredase binnenstad verkocht. Prentbriefkaarten bestonden nog niet. Foto’s werden in die tijd afgedrukt op albuminepapier, dat zo dun was dat het voor de stevigheid op karton werd geplakt. Aannemelijk is dan ook dat zij albuminedrukken op karton verkocht.
Enkele jaren in dienst als pauselijke zoeaaf
Een uitvergrote foto die ook digitaal is ingekleurd, toont het portret van een zoeaaf. Ook zijn naam is bekend: Cornelis Mermans (1835-1922). Vanaf 1866 was hij enkele jaren in dienst als pauselijke zoeaaf, dus in het leger van de Kerkelijke Staat. In 1869 keerde hij terug naar Breda. Het kostuum is opvallend kleurrijk: blauwgrijs met rood. Het uitvergrote portret van Johanna van Dashorst was voorzichtig ingekleurd. De kleuren zijn flets. Als de in de expositie getoonde kasjmier omslagdoek dezelfde is als op de foto, had die foto wel wat meer kleur mogen krijgen. De ingekleurde foto van de zoeaaf is kleurrijker, maar ook hier hadden de kleuren wat feller gemogen.
Hetzelfde geldt voor de kleding in een uitvergrote foto van vier broertjes zittend op een bank. De foto dateert van rond 1912. Drie van de vier jongens dragen een in die tijd populair matrozenpakje. De vierde en jongste draagt nog een jurk, wat de gedurende de eerste levensjaren ook voor jongetjes de gebruikelijk dracht was. De in de expositie getoonde matrozenpakjes zijn geel van kleur. Op de ingekleurde foto ogen ze eerder wit. Ook hier had de inkleuring wat feller gemogen. De bewaard gebleven kleding is van de familie Klep, bekend van het in Breda gevestigde bedrijf De Etna dat kachels en gietijzeren producten leverde.
Van de ingekleurde portretten van dragers waarvan de kleding bewaard is gebleven, kunnen we zeggen dat ze een beter beeld geven van het modebeeld in die tijd dan de zwartwit foto’s. Maar de inkleuring van de foto’s had best wat feller gemogen. De inkleuring van het campagnebeeld is wel feller, maar hier is helaas de kleding niet bewaard gebleven. We weten daarom niet of de combinatie van kleuren en de dessins van de stoffen kloppen. Maar het beeld is wel veel levendiger dan een zwartwit foto. Wie de twee dames op de veranda zijn, is niet bekend, maar het originele glasnegatief komt uit het archief van de familie Klep.
Kleding werd in principe niet gewassen
De tentoonstelling biedt tal van interessante wetenswaardigheden. Zo lezen we dat kleding voor volwassenen door naaisters en kleermakers op maat werd gemaakt. Kledingstukken werden eindeloos vermaakt en versteld. En werd in principe niet gewassen, alleen de onderkleding werd gewassen. De werkende klasse liep in kleding van donkere stoffen rond, zodat het er niet zo gauw vuil uitzag. De gegoede klasse droeg ook kleding van lichte of kleurrijke stoffen.
Tot eind negentiende eeuw liepen kinderen erbij als miniatuur volwassenen. Vaak droegen zij een schort om de kleding schoon te houden. Pas later werd speciaal voor kinderen makkelijke kleding ontworpen. Rond 1880 verschenen de eerste winkels waar ondergoed, werkkleding en kinderkleding in standaardmaten te koop was. Ook werden accessoires, zoals omslagdoeken en mutsen in winkels verkocht. Mutsen en de bekende Brabantse poffer mogen in een expositie als deze niet ontbreken en dat doen ze ook niet. De uitstalling laat zien dat verschillen per regio groot waren. De mode in Parijs werd op de voet gevolgd, maar aan de muts kon je zien uit welke streek iemand kwam.
‘Gedragen verhalen. Mode en kostuum rond 1900’, tot en met 7 april 2024 in Stedelijk Museum Breda.
Gedragen verhalen – Mode en kostuum rond 1900 – Stedelijk Museum Breda
© Brabant Cultureel 2023