door JACE van de Ven
Hoeveel tijd er voor een digibeet verloren gaat als hij aan een nieuwe laptop wordt gezet! Alles werkt net even anders. Of werkt in zijn ogen niet. Of is voor hem niet te volgen. Uren ben ik er deze week mee kwijtgeraakt en het kwam mijn humeur niet ten goede. Gelukkig vond ik bij het overzetten van items van de oude op de nieuwe laptop nog wat spul dat ik alweer lang vergeten was. Een enkele keer leverde dat een wee gevoel op, zo van ‘ach, daar heb ik me toen ook nog mee bezig gehouden’ en dan begon ik al die dingen te herlezen: nog meer tijd kwijt.
Een van die documenten heette ‘Goedemiddag feestvierende geleerden, dames en heren medici’. Ik wist bij god niet meer wat het was. Niet zo gek, want de tekst bleek in een vergeten uurtje snel gemaakt te zijn en nooit gebruikt. Pas na diep nadenken herinnerde ik mij het ontstaan ervan. Het bleek een toespraak en taalkunstenaar Frank van Pamelen is er de oorzaak van dat hij ooit gemaakt is. Frank belde mij op een ochtend op dat hij gevraagd was om op een congres ter gelegenheid van honderd jaar KNO-artsenij in Tilburg iets te komen vertellen over het boekje Elvis Presley en de raadselachtige snorrenepidemie dat hij, Ed Schilders en ik, kort daarna, eind 2008, zouden laten verschijnen. Het boekje heeft als ondertitel ‘Een geheime geschiedenis van Tilburg’ en werd door ons geschreven, omdat wij als Tilburgers nogal eens te horen kregen dat wij in een stad zonder historie woonden. Nou, dan schrijven we die toch gewoon zelf even, bedachten we.
Het boekje telt een twintigtal ‘wetenschappelijke’ artikelen van de Vlaamse Prof. Dr. F.E.J. van Saemen (herken in die naam Frank, Ed en JACE samen). De artikelen gaan van een verzonnen zin uit Caesars De Bello Gallico waarin hij spreekt over ‘de kampementen der Tilliburgen aan de overzijde van de Leye’ tot het bewijs dat het wereldberoemde spel Monopoly ontstaan is in en gebaseerd is op de stad Tilburg. Allemaal met bewijzen en sterke argumenten omkleed.
Na een voorpublicatie uit het boek werd de uitgever benaderd of de heer Van Saemen iets over zijn boek zou willen vertellen als interessant intermezzo op een congres van KNO-artsen dat toen in Tilburg werd gehouden. De uitgever liet de organiserende dokter bellen met Frank van Pamelen die hem in lichtelijk Vlaamse tongval te woord stond. Er werd een afspraak gemaakt, maar op de dag zelf was Frank geveld door een najaarsgriep en vroeg hij mij het optreden over te nemen. Dus maakte ik snel de tekst die ik deze week terugvond:
Ik ben goed in quatschen met een grote Q. Ik werd journalist.
‘Goedemiddag feestvierende geleerden, dames en heren medici voor wie een oor meer is dan een handig aanhangsel waar je een oorbel in kunt hangen, voor wie een neus meer is dan een uitsteeksel dat mensen ongevraagd in privé aangelegenheden steken en voor wie zelfs een keel geen geheimen kent. Ik, JACE van de Ven, ben een vreemde in Jeruzalem, van medische zaken weet ik hoegenaamd niets en toen ik destijds na twaalf jaar freewheelen aan de Universiteit van Tilburg tot meester in de rechten werd verklaard, was dat mijns inziens volkomen onterecht. Goed, ik heb me er niet tegen verzet, omdat mijn vader er trots op was, maar ik vond het toch veiliger om mij verder niet op de advocatuur toe te leggen om mijn eventuele cliënten te behoeden voor onverwachte nederlagen op juridisch gebied. Ik bekwaamde me verder in het enige waar ik goed in was, in quatschen met een grote Q. Ik werd journalist.
En dichter ook, maar dat was ik altijd al. Dichter zijn is geen professie die je kiest, maar die je op een of andere manier komt aangewaaid. Als je hem ontkent en gewoon doorwerkt, heb je er geen last van, maar als je het dichterschap in je toelaat, ben je veroordeeld tot hele periodes van niksdoen waarin je wezenloos voor je uit zit te staren en tijdens welke de mensen om je heen alleen maar mogen fluisteren of, nog beter, je van tijd tot tijd een nieuwe borrel inschenken. De dichter heeft inspiratie, heet zoiets. Nou, ik heb wat inspiratie gehad in mijn leven, het kwam me soms mijn neus, keel en oren uit en daarom heb ik dan ook niet geaarzeld toen mijn goeie vriend Professor F.E.J. van Saemen me anderhalf uur geleden opbelde met de vraag of ik hem wilde vervangen op een KNO-symposium, omdat hij, de grote geleerde zelf, een kleine verkoudheid had. Was het ernstig geweest dan zou hij nog wel gekomen zijn, maar zoals hij me vertelde wat de aandoening niet ernstig genoeg om ervoor bij een KNO-arts langs te gaan en daarom bleef hij liever thuis.
JACE, je maakt er wel wat van, snifte hij in de telefoon.
En daar stond ik dan, niet wetend wat te doen.
Lichamelijk ongemak
Na een tijdje kreeg ik het idee om op google ‘100 jaar KNO Tilburg’ in te tikken en zo kwam ik erachter waar dit symposium gehouden werd en wie er zoal zouden spreken. Poeh, dat waren geen achterlijke figuren. En moest ik me bij hen aansluiten? Wat zou ik hen wijs kunnen maken? Goed, ik ben de bezitter van een scheef neustussenschot en de fok die op mijn aangezicht prijkt mag er zelf ook wezen, daarbij snurk ik als een actieve vulkaan, maar meer dan een ervaringsdeskundige ben je daar niet mee. Mijn oren suizen wel eens en wat er in het ene ingaat, gaat er via het andere uit, maar dat is ook al niets bijzonders, zelfs doktoren op spreekuren schijnen zich wel eens van die techniek te bedienen. Naarmate de tijd vorderde slibde van angst ook nog eens mijn keel dicht. Nee, dat ging niks worden daar op dat symposium.
Zenuwachtig keek ik rond in het symposiumprogramma, op zoek naar aanknopingspunten. Waar zou mijn vriend Van Saemen eigenlijk over gesproken hebben? O, over Tilburg anno 1908, een vruchtbare voedingsbodem voor geneeskundige groei. Klinkt mooi, maar wat betekent het eigenlijk? Volgens mij heb je de beste vruchtbare voedingsbodem voor geneeskrachtige groei op een plek waar nog niets van geneeskundig belang bestaat. In het Tilburg van destijds. Heel slim dat die KNO-er Weijers honderd jaar geleden juist hier zijn stethoscoop en zijn operatiemesjes had uitgepakt. Succes verzekerd. Tot die tijd ging iemand die in Tilburg ziek werd gewoon dood. Lullig, maar wel duidelijk. Professor Van Saemen had over die geneeskundige geschiedenis heel wat uit de doeken kunnen doen. Hij wel.
Mijn tragische ziekte en dood
Maar wacht eens, had ik zelf ook niet eens deel uitgemaakt van Tilburgs medische geschiedenis? Was ik vijfendertig jaar geleden niet door Tilburgse doktoren behandeld, overleden en toch weer opgekrabbeld? En zou het die geleerde doktoren op het symposium niet goed uitkomen als ik hen iets zou vertellen over een patiënt die het niet gehaald had, maar het daarbij niet had laten zitten en er, ruim dertig jaar geleden alweer, een dichtbundel over had geschreven: Mijn tragische ziekte en dood.
Ja, dat zou ik doen. Onmiddellijk begon ik te graven in de chaos van mijn werkkamer. En, warempel, daar vond ik het boekje, enigszins beduimeld, maar ongetwijfeld met een inhoud die nog van waarde was. Soms wat larmoyant, soms opstandig, soms ronduit grof, maar misschien toch de moeite waard om met enkele van de vierentwintig gedichten de aanwezigen te boeien. Per slot van rekening stond ik als invaller van Van Saemen net voor de borrel gepland. Eventuele ongerijmdheden zouden onmiddellijk kunnen worden doorgespoeld. Met een zucht sloeg ik de bundel open en las:’
Hier stopt de tekst. Waarschijnlijk ging ik er vanuit dat ik me voor het verdere praatje wel zou kunnen redden met het lezen van enkele morbide, enigszins spottende sonnetten uit mijn dichtbundel. Of dat gelukt zou zijn, weet ik niet, want tijdens het congres werd ik niet naar voren geroepen. Waarschijnlijk was de organiserende medicus er op het laatste moment achter gekomen dat hij voor de gek gehouden werd. Dus is de tekst nooit gebruikt. Fijn dat u hem wilde lezen.
Voor geïnteresseerden: Het boekje Elvis Presley en de raadselachtige snorrenepidemie is mogelijk alleen nog antiquarisch te koop.
Lees hier eerdere columns van Jace van de Ven
© Brabant Cultureel 2023
Zeer vermakelijk, Jace.
En ik meen dat je toch een kratje bier kreeg? Als honorarium?