Vijf generaties staan centraal in de tentoonstelling Brueghel. De familiereünie in Het Noordbrabants Museum. Niet alleen de mannen, maar nadrukkelijker dan ooit ook de vrouwen in die familie. Dat biedt nieuwe inzichten, maar maakt ook de valkuilen duidelijk. Vrouwengeschiedenis en de bestudering van het slavernijverleden en koloniale uitbuiting doen ertoe, maar zijn niet zwart-wit in een eenvoudig schema te passen.
door Lauran Toorians
Het is waar dat vrouwen in de kunstgeschiedenis en in de geschiedschrijving in het algemeen lang onderbelicht bleven. Bij die constatering passen echter ook twee nuanceringen. Om te beginnen kent alleen al de Nederlandse geschiedenis een aardig rij vrouwen die nooit uit beeld verdwenen. Denk aan Jacoba van Beieren, Kenau van Hasselaar, de landvoogdessen Margaretha van Parma, Margaretha van Oostenrijk en Maria van Hongarije (met alle drie prachtige biografieën door historica en feministe Jane de Iongh) en recenter een rijtje koninginnen van formaat.
In de kunstgeschiedenis leidde lang het negentiende-eeuwse, romantische idee van de kunstenaar als geniale eenling tot een nogal verwrongen beeld van de werkelijkheid. Want inderdaad, in de hoogste regionen van de macht of onder bijzondere omstandigheden zoals een belegering konden vrouwen op de voorgrond treden. Onder normale omstandigheden fungeerden vrouwen eeuwenlang in de schaduw van hun echtgenoot, maar dat betekende niet dat zij daar passief in een hoekje zaten. Of manlief nu boer was, molenaar of ambachtsman – en kunst was een ambacht – in alle gevallen werkten de echtgenote, zonen en dochters mee en natuurlijk zal het vaak zijn voorgekomen dat de talenten van de vrouw groter bleken dan die van de man. In de historische bronnen zien we dat zelden terug, maar dat zegt meer over de beperkingen van die bronnen dan over de werkelijkheid van toen.
Huwelijkspartners waren vooral levenspartners ‘in zaken’
Van belang is dat een huwelijk – formeel ook nu nog steeds – een burgerlijk contract tussen twee families is. Die gaan een overeenkomst aan om het samen te rooien in een onzekere wereld. Wederzijdse liefde is daarbij een prettige bijkomstigheid, maar zeker geen voorwaarde, en verliefdheid gold als een ziekte. Huwelijkspartners waren dus vooral levenspartners ‘in zaken’ waarbij zeker al sinds de Romeinen de vrouw binnenshuis de touwtjes in handen had. In kunstenaarskringen zal dit vaak hebben betekend dat de man weliswaar als ‘de kunstenaar’ met zijn naam naar buiten trad, maar dat in het atelier met kinderen en leerlingen de vrouw evenzogoed een grote inbreng kon hebben. Dat was zeker zo wanneer zij getalenteerd bleek, hetzij als collega kunstenaar, hetzij als ondernemer.
Een mooi voorbeeld daarvan biedt Mayken Verhulst Bessemers (circa 1518-1600) die in Mechelen werd geboren en opgroeide in een kunstenaarsgezin. Net als haar broers werd zij in het atelier van haar vader opgeleid tot schilder en net als haar zussen – er waren elf kinderen – trouwde ze met een schilder. Dat was Pieter Coecke van Aelst die we behalve als schilder vooral kennen als prentkunstenaar en ontwerper van wandtapijten en gebrandschilderd glas. Het paar vestigde zich in Antwerpen, de stad die toen als handelsmetropool in volle bloei was. Voor haar huwelijk was Mayken ook actief als drukker/uitgever van boeken en die kennis zal zij hebben ingebracht in de prentenhandel van haar man. De zaak draaide als een tierelier en werd na de dood van Pieter Coecke in 1550 voortgezet door Mayken Verhulst. Dan duikt zij ook pas weer op in de bronnen, wat zeker niet wil zeggen dat zij eerder geen belangrijke rol speelde.
In de ruim tien jaar dat haar huwelijk duurde, baarde zij vijf kinderen. Eén daarvan werd de echtgenote van Pieter Bruegel de Oude*, die daarmee in een gespreid bedje viel. Dat bedje vormt nu het uitgangspunt voor de tentoonstelling ‘Brueghel, de familiereunie’ in Het Noordbrabants Museum. Pieters vrouw heette ook Mayken, Mayken Coecke, en die lijkt zowel het kunstzinnige als het ondernemende karakter van haar moeder te hebben geërfd. Het huwelijk werd gesloten in de zomer van 1563 en Pieter overleed na een lang ziekbed in 1569. Zijn kinderen hebben hun vader dus nauwelijks gekend en zijn twee schilderende zoons Pieter Brueghel de Jonge en Jan Brueghel konden het vak niet van hun vader leren.
*) Bruegel, Breughel en Breugel
Pieter Bruegel de Oude schreef zijn naam zonder h. Zijn zoons voegden een h toe en gingen zich ook van elkaar onderscheiden: Pieter Breughel de Jonge en Jan Brueghel de Oude. Later werd soms ook Breugel geschreven, zoals de plaatsnaam (Son en) Breugel. De samenstellers van de tentoonstelling hebben ervoor gekozen om voor eenheid te kiezen en voor alle generaties de spelling Brueghel te gebruiken. Een tamelijk willekeurig compromis waarin alles wat afwijkt van de hedendaagse spelling is samengebracht. In bovenstaand artikel is de spelling van de tentoonstelling gehandhaafd.
Een levendige handel in kopieën kon worden opgezet
De gedachte is dat moeder en grootmoeder, allebei Mayken, het atelier voortzetten. Blijkbaar waren van de schilderijen van vader Pieter Bruegel – die waren verkocht en niet meer toegankelijk in gesloten collecties – nog volop schetsen en ontwerpen in het atelier aanwezig zodat een levendige handel in kopieën kon worden opgezet. Van sommige van de beroemde schilderijen die het nu ook zo goed doen op placemats en legpuzzels zijn meer dan een dozijn versies bekend, de meeste erg getrouw en uitnodigend tot een spelletje ‘zoek de verschillen’. In 2001 werd dit fenomeen al uitgebreid belicht in de tentoonstelling ‘De firma Brueghel’ in het Bonnefantenmuseum in Maastricht.
Nu is 2001 in termen van museumbezoekers zeker een generatie geleden, dus een expositie die dit onderwerp opnieuw onder de aandacht brengt, is beslist welkom. Wel is wat vreemd dat die nu wordt gepresenteerd alsof dit allemaal gisteren is ontdekt. Dat is gewoon niet zo. Over de Brueghel-dynastie is veel gepubliceerd en de leden zijn zowel individueel als in allerlei combinaties belicht in exposities in binnen- en buitenland. Ook de verwante kunstenaars kregen aandacht, evenals de samenwerkingen met niet directe verwanten zoals Rubens. Over Mayken Verhulst is gepubliceerd en het is opmerkelijk dat dit wel wordt verantwoord in de noten, maar niet in het literatuurlijstje achterin de catalogus bij de expositie.
Niet elke Afrikaan op een schilderij is automatisch ook een slaaf
De tentoonstelling in Het Noordbrabants Museum zet de familierelaties centraal en dat is wel nieuw. Dat dit aanknopingspunten biedt voor verder onderzoek – zoals in de catalogus enkele keren wordt gezegd – is waar en zinvol. Nuance en de nodige historische distantie zijn dan wel op hun plaats. Zo is niet elke Afrikaan die op een schilderij voorkomt automatisch ook een slaaf en is het goed om in gedachten te houden dat er in deze periode (en ook daarvoor en daarna) ook heel wat witte slaven rondliepen in Noord-Afrika en het Ottomaanse Rijk. Onze huidige – vooral uit de Verenigde Staten overgewaaide – vereenzelviging van kleur met slavernij is al te simplistisch.
Onmiskenbaar is de tijd waarin de Brueghels actief waren ook de periode van de grote ontdekkingsreizen en de kolonisatie van de Amerika’s en delen van Afrika en Zuid-Azië. Dat had kwalijke effecten, weten we nu, en natuurlijk was financieel gewin de grootste drijfveer, maar dat neemt niet weg dat de nieuwsgierigheid naar die nieuw ontdekte landen ook oprecht was. De ontdekking dat de schepping rijker is dan tot dan toe op basis van de bijbel en klassieke auteurs was aangenomen, leidde tot belangrijke vernieuwingen in de wetenschap. Die waren er misschien niet gekomen zonder de koloniale expansie, maar het gaat wat ver om te suggereren dat we de inheemse bevolking van Amerika vrijwel hebben uitgeroeid – en het restant hebben geknecht – alleen maar om hier tomaten, mais, zonnebloemen, kalkoenen en cavia’s te leren kennen. Allemaal te zien op schilderijen in deze tentoonstelling. Ook toen was de werkelijkheid complexer dan goed en fout.
Het is alweer erg lang geleden dat ik in een artikel opschreef dat kunsthistorici (vaak) slechte historici zijn. De aandacht voor deze familie van kunstenaars vanuit nieuwe invalshoeken is welkom en het is zinvol om binnen die groep alle onderlinge relaties – ook die met vrienden en collega’s buiten de familie – te belichten, met volle aandacht voor beide seksen. Maar dat dan graag wel in de context van hun tijd en zonder de drang om hen de maat te nemen. Ze waren niet slecht omdat ze werkten onder de naam van de man. En ook niet omdat ze een aapje of een papegaai hielden en exotische schelpen verzamelden. Als we het over klimaatproblemen hebben, kunnen we ook niet zeggen dat August Kessler, Henri Deterding en Hugo Loudon – de oprichters van Shell in 1890 – slecht waren. Het huidige ‘groenwassende’ bestuur van Shell is dat wel.
‘Brueghel. De familiereunie’, tot en met 7 januari 2024 in Het Noordbrabants Museum in ’s-Hertogenbosch.
De gelijknamige catalogus is een uitgave van WBooks en kost € 29,95.
Meer artikelen over Brueghel in Brabant Cultureel >
Interview: Zonder hun vrouwen waren de Brueghels nooit zo groot geworden
Pretentieloos een Bruegelschilderij uitbenen en tot leven wekken
Is Pieter Bruegel de Oude echt in Breda geboren?
© Brabant Cultureel 2023
Hallo,
Ik heb een vraag over een bepaalde passage in dit artikel. Ik schrijf op dit moment een boek en van daaruit is mijn interesse gewekt.
Ik lees: ‘Onmiskenbaar is de tijd waarin de Brueghels actief waren ook de periode van de grote ontdekkingsreizen en de kolonisatie van de Amerika’s en delen van Afrika en Zuid-Azië’ en verder: ‘alleen maar om hier tomaten, mais, zonnebloemen, kalkoenen en cavia’s te leren kennen’. Daarna: ‘Allemaal te zien op schilderijen in deze tentoonstelling’.
De ‘allemaal’ in die laatste zin, gaat dat over ’tomaten, mais, zonnebloemen, kalkoenen en cavia’s’? Zou u mij de schilderijen kunnen opnoemen waar dit afgebeeld wordt?
Alvast héél veel dank!
Met vriendelijke groet,
Bart De Prins
Leuven