Gedichten uit de serie ‘Onaangepast’

door Huub van Esch

Ik kijk

Ik kijk het innerlijk aan
met strenge blik om het  
verdriet in te kapselen
met portret en statuur
als een voortschrijdend
bouwwerk.

Ik kijk voortdurend naar
binnen maar zie nooit de
betovering die met illusie
alle behoeftigheden en 
vermoedens op de lange
baan zet.

Ik kijk naar de blindheid
en zie dat de geest voor-
bij haar verwarring een
witte absentie blijft
zonder inwendigheid op-
gerakeld.

Ik kijk maar breek zelden
aan het antwoord dat ik
zoek zodat het lijkt als-
of de heerschappij waar-
mee ik winst boek zelden
goed doet.

Mijn natuur

Mijn natuur is ontregeld.
Fysiek en mentaal staat
zij kaalgeplukt in het 
eigen leefgebied om daar
met schaamte en angsten
de langdurigste momenten

te ondergaan voordat zij
haar bestaan weet terug
te vinden op die lange
retirade waarmee zij eindig-
heid en aanvang weet te
verbinden zonder dromen

en zonder verslonden te
worden door wat haar on-
derhuids ontregelde met
harde omgevingsfactoren
en verstilde waanzinnig-
heid van tijd en ruimte.

Wie de zin

Wie de zin neerschrijft, neemt het zwaard op.
Heldhaftig. Uit broederschap. Brutaalweg.
Wie het brouwsel drinkt zet de keel op als
een bronstig hert, een jonge hond, trots en
zonder vertwijfeling, apert. Hij verdedigt nooit
lafhartig het gemak, maar grijpt aplomb de
catastrofe bij de strot om zich naar het slot-
stuk toe te werken. Liever balsturig dan
banaal of alledaags. Liever het scrotum in
de hand uit nonchalance dan de hand in een
liefdesverhouding met geluk of paradijs. Liever
de banvloek dan de hoeksteen van verheven-
heid en medelij. Wie de zin neerschrijft ont-
goochelt in het beste geval de beschrijving
en tart de deugdzaamheid doordacht wanneer
hij knauw en buts onderbrengt in wat zacht
en vredelievend smacht naar vakbekwaamheid
en orde. Wie uit de toon valt weet zich op
het juiste pad en kwelt en martelt voor ge-
bruik de witte bladzijde met geschut en
gesjoemel als een ware geselbroeder de rug.

Schuw en nerveus

Schuw en nerveus als een bespied hert,
zo gedraag ik mij vaak. Veel te alert
op het omliggende leefgebied waarin
de anderen, het zijn altijd de ander-

en, proberen te veranderen wat nu een-
maal al eeuwen in de tegengestelde
richting trekt als een kudde op zoek
naar grasland. Ik doe niet mee aan

neerliggen of pootjes geven om te be-
wijzen dat de ruimte waarin wij met
elkaar wedijveren, om macht uiteraard,
veel te klein is voor ons beiden en

vaak veel te onoverzichtelijk om te
kunnen overzien wat alleen in bewuste
eenzaamheid kan worden waargenomen,
namelijk de eigen onbegrensde binnen-

wereld die op de buitenkant gericht,
verplicht en stringent, het losse eind
aantrekt om daarmee de omtrek te be-
schermen tegen wat haar overweldigt.

Ik memoreer

Ik memoreer nooit de kooi die wordt
opgetrokken rond het pleidooi dat 
denken en droom probeert los te laten
zonder dat zij zich generen voor

de ongebreideldheid van hun weergave.
Ik memoreer nooit het verbod dat ‘slot
en grendel’ in zijn zwendel met op-
merkzaamheid laat stilstaan in de

geloofsovertuiging dat alle factoren
die verontrusten worden weggestreept.
Ik memoreer nooit het eerste besluit
waarin de dwaling wordt vastgesteld

en gespeld op de mouw van haar be-
wustzijn degene die waarneemt laat
buigen voor de dominerende bovenhand.
Ik memoreer om de onbeheersbaarheid

waarmee de innerlijke wereld naar
buiten treedt in de nacht te kooien
om de dag te ontzien in de herhaling
die door de verhoring de wet inzet.

Kijk! Zo moet het

Kijk! zo moet het zijn: geen wel-
gevalligheid. Geen welbespraaktheid.
Schoonheid op de rand van het toe-
laatbare. Er klinkt fiasco waar al
teveel ijdele woordenpracht de
scepter zwaait. Obstructie. Verzet
tegen de verschraling der zinnen.
De beenderen, de graat. Jan Arends
wist wel raad met zwoerd en vette
vis. Hij was een echte slager van
de geest. Hij wist het bloed wel
onder de nagels vandaan te halen.
Hij wist het oogpunt te breken
met een heel klein pikhouweel.
Zo’n beste kameraad tref je niet
vaak. Zo’n piekfijn, poedelnaakt
treiteraar bestaat maar zelden. Hem
kon je om een boodschap sturen.

Ik sterf

Ik sterf voor mijn ogen. Staar het ziel-
togen aan. 5:23 Uur. Wat gelogen werd
verbeeldt zich een persoonlijkheid die
als een soort danspartner meeloopt
met de ruimte waarin ik mij beweeg en
plotseling de leiding overneemt. De
dode toont zijn macht en loert op het
minderwaardigheidsgevoel van de dromer,
met tweespalt, partijschap. Pardoes
kwekt hij het parool om zijn aanwezigheid
volledig te legitimeren als een naar het
hoofd gestegen partituur en pelgrimeert
publiekelijk maar toch in nevelen gehuld
naar het raakpunt met het voortbestaan.
Levensgetrouw. Monter als een liefdes-
avontuur. Een lijdensverhaal. Nooit een
gebed zonder einde. Nooit een monding
zonder momentopname of dip om begrip
of nuance. Als neerslag en navordering
nuttig ik haar ommekeer in eerste instantie
als een oorverdovende illusie, maar haal
opgelucht adem wanneer uitgeput de
complicatie wegvlucht uit de droom 
die resteert als een rookpluim in de rotzooi
en de narigheid die steevast achterblijft.

Huub van Esch (Haaren 1970) werkt in deeltijd als productie-medewerker. De meeste tijd besteedt hij aan het schrijven van gedichten. Hij publiceerde behalve in Brabant Cultureel eerder ook in ‘Schoon schip’, in de verzamelbundel ‘Echte inkt’ van uitgeverij Opwenteling en in enkele verzamelbundeltjes samengesteld uit wedstrijden van uitgeverij Kontrast. Momenteel kijkt hij uit naar een uitgever voor een bundel.

Foto’s & fotobewerking > Hans Lodewijkx

© Brabant Cultureel 2023

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *