Liesbeth Lagemaat schreef met ‘Simones en Dianina’ magische en animistische poëzie

Liesbeth Lagemaat legt eer in met haar jongste dichtbundel ‘Simones en Dianina’. In dit episch gedicht combineert zij twee religieuze ruimtes die letterlijk werelden uit elkaar liggen: christendom en animisme. In een magische mix keert zij het rentmeesterschap van de mens aan de top van de schepping om tot het rentmeesterschap van Heer Kraai. Heer Kraai heeft de opdracht om de twee menselijke hoofdpersonen in deze bundel samen te brengen.

door Carina van der Walt

Volgens mijn oude Van Dale is animisme ‘de opvatting bij vele natuurvolken die aan alle dingen een “ziel” toekent’. In de praktijk betekent het dat dieren, planten en dingen net zoals mensen kunnen denken, voelen en doen. Ze zijn gelijkwaardig aan de mens en verdienen de nodige aandacht en respect. Denk aan een grashalm, het zand, een eland of een wolk die in nauwe samenhang met de mens deze aarde bewandelt. Animisme als spiritueel concept is algemeen bekend bij onder meer de Khoi-San in zuidelijk Afrika. Antjie Krog heeft in haar dichtbundel Liederen van de blauwkraanvogel (in 2003 gepubliceerd door Podium/Novib) enkele poëtische verwerkingen gemaakt van eerder verschenen verhalen uit de traditie van de Khoi-San. Die gedichten zijn vertaald door Robert Dorsman. Zo dichtte Krog de respectvolle woorden van Diä!kwain om in het gedicht ‘Dood’:

de ster doet het op de volgende manier
wanneer het tijd wordt dat onze harten vallen
dan is het tijd dat ook de ster valt
wanneer de ster voelt dat ons hart begint te kantelen en valt
dan valt de ster

Met iets minder respect aanschouwt bij Lagemaat Heer Kraai de mens vanuit zijn kathedraaltoren in het tweede gedicht van de Proloog op pagina 9. Alle woorden van Heer Kraai zijn duidelijk herkenbaar in cursief gedrukt.

Zouden die menspoppen, daar onder, enig besef hebben van
wat ik ten boodschap kom brengen, dan richtten ze zich wel op


naar het zwerk. Maar ze slenteren als blinden door hun stadjes.
Een oograam van werkelijk niks. Als er een wil is tot schouwen,


al was die drang maar aanwezig bij één van de marionetjes, ma-
rionnekes. En ik speur, vanaf mijn azuren schelf, of een mensman


of mensvrouw zich soms een pas vergist in het dieridomdeine 
metronomische ritme van hun alledans. Mijn pupil, als een karbonkel


van agaat, trekt een sleuf door de middag: pijlen schiet ik af op
de walsende poppetjes. Maar wat beklijft? In de marionettekes?


Is hun geest een pluizenbol, ongeschikt om vast te houden wat ik
boodschap. Baadschiep. Had geboedschopt.

Buiten de algemene symboliek van de kraai slaat de naam ‘Heer Kraai’ niet alleen op de aanspreekvorm mijnheer, maar ook op onze lieve Heertje die hij mogelijk vertegenwoordigt. Langzamerhand wordt echter duidelijk dat de opdracht van Heer Kraai van vier andere hogere wezens komt. Deze wezens of engelen dragen de Latijnse namen van de vier windrichtingen. Dat Latijn bemoeilijkt voor mij het lezen. Deze wezens zijn neergestreken in de pandtuin van Simones, de vierentachtigjarige ex-koster van de ineengestorte kathedraal. Ik ruik de wierook van deze middeleeuwse wereld, maar ken dikwijls noch taal noch tijden behalve de associatie met een voor mij bekende natuurgodsdienst. Prachtig is hoe de kathedraal zichzelf animistisch beschrijft in het eerste gedicht van deel drie. Dat begint met ‘De uitgestotene’:

Ik ben een groot blubberend dier dat op de aarde ligt, uit-
geput als een walrus op de rotsen, in een zotte bui naar

boven geklauterd, en nu ik de oceaan hoor onder me wil ik
weer terug. Stort me op het keienstrand, met mijn halfblinde

ogen dacht ik golven te zien, een waterspiegel zo groot als
die zee in mijn walrussenschedel – een baggeren modderman

ben ik. Maar vangt eenmaal het vallen aan, is er geen weg terug.
(…)

De opdracht van Heer Kraai is om de oude Simones en de jonge Dianina, die allebei aan slapeloosheid lijden, bij elkaar te brengen. Dat lukt uiteindelijk rond het vertrekken van de engelen Meridies, Septentrio, Occidens en Orient en de begrafenis van Heer Kraai. De dood van Heer Kraai herinnert mij op een vreemde manier aan ‘De wind’ van de uitstekende bosjesmanverteller /Han#kass’o. Hij heeft deze animistische vertelling van zijn moeder gehoord. Hier volgen de eerste paar regels daarvan:

de jonge wind, de zoon van de wind dus, was eens een man
toen veranderde hij in een vogel
en hij vloog weg, omdat hij niet meer liep als vroeger
hij vliegt en doolt in een berggrot
hij die daar nu vliegt, was vroeger een man
ooit heeft hij met een bal gerold en pijlen afgeschoten
toen hij zichzelf nog man voelde

In de Epiloog van Simones en Dianina vertelt een stervende Heer Kraai hoe hij zijn vleugels uitspreidt op de plavuizen en hoe zijn karbonkeloog het niet meer doet. Hij schiet niet meer als een man zijn oordeelspijlen af op ‘de walsende poppetjes’ uit de Proloog of op Simones, Dianina en haar wezentjes die zij uit klei maakte.

De aarde trekt aan mij. Nee, ze haalt me naar zich toe
op een manier die ik nog nooit ervaren heb. Zo zwaar alles.

Mijn vleugels spreid ik uit op de plavuizen. Als gebeeldhouwd
mijn voetstap. Pootafdruk in het marmer. Koud, is het koud?

Ik weet het niet meer. Ze zeggen dat een vogel begint te bevriezen
vanaf zijn teenpunten. Ben ik al? Het stromen stopt. Ik kijk,

maar mijn karbonkeloog doet niet meer mee. Of is het een nevel-
sluier, verhullende regen. Maar de waas lost niet op. Versterkt

zich. Ook binnenin mijn kraaienhoofd vloeien cyclussen ineen,
regen, regen, noem mij dan. Hoe een boodschapper van hemel-

schelven dwars door cumulonimbussen en stratussen en zwerken-
verdiep over de muur van het paradisus tuimelde.

Hoe ik voorgoed mijn evenwicht verloor.

Onderweg naar elkaar zijn ook veel voorbeelden van animisme te vinden in Simones en Dianina, zoals bijvoorbeeld: ‘Loopt zo’n kleine hond op het pad in de derde kring van / het ei. Snuit aan de grond… / En misschien zou ik, Dianina, zou ik vanaf dit moment / wensen dat elk wezen zich op vier poten voortbewoog / met zijn snuit dicht op de schimmels en het rottende blad en / de glanzende keien, nat van regen en heimwee en geilheid.’ Is Lagemaat behalve dichter ook animist?

Liesbeth Lagemaat. Foto > Theo de Groot

De weg naar elkaar toe loopt in Simones en Dianina door gedeelde slapeloosheid en eenzaamheid. Hoe Lagemaat dezelfde weg twee maal door zeven fascinerende kringen van een ei vlecht is alleen te ontcijferen door een volhardende lezer. Je gaat dan als het meisje Alice in Alice in Wonderland mee en verkleint het konijnenhol in, om er later weer uit te kruipen. Uitgeput maar helemaal betoverd sla je na 157 pagina’s deze fenomenaal magische bundel dicht.

Liesbeth Lagemaat, Simones en Dianina. Amsterdam: Wereldbibliotheek 2023, 158 pp., ISBN 9789028453029, pb., € 24,99.

wereldbibliotheek.nl

© Brabant Cultureel 2023

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *