Ooit lag tussen Gemonde en Schijndel een onontgonnen moerassige wildernis. In 1314 kregen bewoners van de dorpen daar omheen van de hertog van Brabant het gebruiksrecht op deze ‘Bodem van Elde’. Ger van den Oetelaar en Willie Damen-Van de Mosselaer brengen in hun boek ‘De Gemeijnt Bodem van Elde’ de bewogen geschiedenis van mens, natuur en cultuur in dit gebied in kaart.
door Mieske van Eck
Alle foto’s en illustraties in dit artikel zijn aanklikbaar en openen groter in een apart venster. Alle beelden uit besproken boek.
Zonsopgang, half zes. De boerderij bruist al van leven. Oudste zoon Yde trekt met vier koeien richting Gemonde. Maar eerst moeten er twee gemolken worden. Samen zijn ze goed voor bijna een emmer melk. Moeder Agnes maakt daar met de melk van twee voorgaande dagen boter van. De koeien doen zich vlak bij huis tegoed aan het gras. Ondertussen breit Yde aan een trui en let op dat de dieren niet in het moerasbos terecht komen. Daar zouden ze een makkelijk prooi zijn voor de wolven. Enkele jaren geleden hielden gezworenen en schutters een wolvenjacht met honden en netten waaraan iedereen mee moest doen. Dat leverde toen niet veel op.
Tweede zoon Rijccart trekt met tien schapen richting Schijndel. Hij moet erg zuinig op de beesten zijn. Niet alleen vanwege hun wol, maar ook omdat de mest broodnodig is voor de rogge. In de herfst kunnen de varkens het bos in om hun kostje bijeen te scharrelen. De jongen moet ook opletten of er geen vreemde koeien in de gemeijnt lopen. Dan kunnen ze daar misschien de schutter (soort veldwachter) op afsturen.
De oudste dochter Haywig wiedt met haar moeder het onkruid tussen de rogge. Na de oogst willen ze die laten malen bij de Kasterense watermolen. Als de weg tenminste niet te modderig is. ’s Middags verzorgen zij de hopranken. Bierbrouwers uit Den Bosch en Schijndel brouwen er bier van en van de opbrengst kunnen ze het klooster en de parochie betalen. Gisteren verwerkten zij hennep en vlas om het te kunnen spinnen zodat ze hun kleren kunnen repareren.
Vader Henricus herstelt het dak met stro en wilgenbanden. Vorige week bestreek hij het vlechtwerk van de fitselstekwanden met leem uit de Gheerlaer (Geelders). Door de regen was veel leem weggespoeld. Het is licht werk, welkom na het kappen, weghalen en in stukken hakken van bomen met een bijl wat hij daarvoor deed. Het hout is voor het uitbreiden van het huis en voor een extra grote stal voor de schapen. Dan moet er ook nog brandhout zijn voor het bereiden van de maaltijd: spek, brij of andere ketelkost.
Gemeenschappelijk
Zo zou een dag in het jaar 1350 eruit kunnen zien voor het gezin van Henricus Rijccarts, nageburen van de Gemeijnt, ergens tussen Gemonde en Schijndel. Ger van den Oetelaar en Willie Damen geven hier een mooie indruk van het boerenleven in de Gemeijnt. Het zegt misschien meer dan hun uitvoerige uitleg over de bestuurlijke, juridische en economische gang van zaken in de Gemeijnt Bodem van Elde. Want het is geen gemakkelijk verhaal dat zij vertellen. Het leven in de gemeijnt was zwaar en ingewikkeld. De eigendomsverhoudingen wisselden voortdurend en daarmee ook de grenzen van de gemeijnt, wat zoveel betekent als gemeenschappelijke gronden.
De door beken en riviertjes doorsneden Bodem van Elde was bosrijk en moerassig en daardoor moeilijk te temmen. De schatten van de natuur lieten zich moeilijk veroveren. Maar voor wie de handen uit de mouwen stak was alles in de gemeijnt bruikbaar. Bos en hei waren een bron van strooisel, heideplaggen, turf, hakhout, zand, leem, hop, wilde appels en peren, bessen en noten. Boeren lieten er hun paarden, koeien, schapen, ganzen en varkens grazen en wroeten.
Het gebied van aanvankelijk ongeveer 4300 hectare waar wij tegenwoordig zorgeloos wandelen, kijken en genieten, was eeuwenlang van levensbelang voor de boeren. Zonder dat dreigden honger en dood. Water was vaak een spelbreker, maar ook oorlogen putten mens en natuur uit. In de Tachtigjarige Oorlog, maar ook in en rond het rampjaar 1672 en de strijd tussen patriotten en prinsgezinden in de tweede helft van de achttiende eeuw, toen het land vaak onder water werd gezet om de vijanden van dat moment te weren.
Kwaaddoeners
Een oorkonde uit 1314 van de hertog van Brabant beschermde de boeren in hun gebruiksrechten en waarborgde al langer bestaand gebruik van woeste gronden – onvruchtbare of hoger gelegen gronden als heidevelden, natte bossen en dergelijke. De gemeijntrechten maakten het mogelijk buitenstaanders of armen te weren of te straffen als zij de gronden toch gebruikten. Arme bewoners bouwden zeker al sinds 1650 illegale hutten in de gemeijnt. Die hutten werden vaak gezien als schuilplaatsen voor ‘kwaaddoeners’. Huttenvolk stond voor luiheid, diefstal, heling, belastingontduiking, prostitutie en geweld. De bewoners en gebruikers van de hoeven in het gebied wilden geen armlastige bevolking.
Vooral uit de achttiende eeuw zijn nog gevallen bekend van hutten die moesten worden afgebroken. Al streken de machthebbers van toen ook wel eens de hand over het hart. Zo gingen de slopers in 1773 voorbij aan de hut van Rooienaar Huijbert van Mensem, omdat zijn vrouw ‘eenige dagen kraams was’. Wat verderop ging de hut van Michiel Sanders in het Klein Heike in Sint-Oedenrode wel tegen de vlakte. In 1776 dienden Schijndelse huttenbouwers nog een verzoekschrift in om wegens hun ‘noodlijdenden staat’ hun onderkomen te mogen behouden. Het was een kat-en-muis-spel, want armen bleven komen.
De Bodem van Elde telde grote hoeven, een watermolen bij Kasteren (Liempde) en korte tijd een kartuizerklooster dat uiteindelijk verhuisde naar Vught. Na de reformatie raakten de kartuizers in het nauw en in 1641 weken zij uit naar Antwerpen. Zij hadden aanzienlijke bezittingen in de gemeijnt die ze noodgedwongen moesten opgeven. Daaronder het nog steeds bestaande Groot Duijfhuis bij Kasteren, een pachthoeve die zij in 1659 verkochten. De monumentale, uit de veertiende eeuw stammende hoeve is nu eigendom van Brabants Landschap.
Bestuur
De gemeijnt had een eigen bestuur dat bestond uit acht gezworenen, zogenaamde ‘schutters’. Twee uit Boxtel, twee uit Sint-Michielsgestel, twee uit Sint-Oedenrode en twee uit Schijndel. Zij werden gekozen door de rechthebbenden in de gemeijnt. Het bestuur waakte over de regels, stelde die zo nodig bij en hield toezicht op het onderhoud, want de gebruikers hadden naast rechten ook talloze plichten zoals het onderhouden van wegen, sloten, dijkjes en hekken. En de gebruikers mochten niet alles. Jagen mochten alleen de hertog en/of de heer van Boxtel. Het recht op het kappen van bomen moest apart worden gekocht. Het winnen van hakhout en het grazen van vee mocht geen schade toebrengen aan de beplanting. Varkens die in het bos vrij konden scharrelen kregen een neusring om te voorkomen dat ze zouden gaan wroeten.
De vier omliggende dorpsgemeenschappen verwierven in 1314 het gebruiksrecht op de gemeijnt. Zij betaalden een eenmalig bedrag, het zogenaamde voorlijf en kwamen met de hertog een pachtsom overeen voor het gebied tussen de dorpen en gehuchten Boxtel, Liempde, Gemonde, Sint-Michielsgestel, Schijndel en Olland. De hertog of plaatselijke heren verleenden gebruiksrechten, zoals voor boskap of visrecht. Hadden de hoge heren geld nodig dan werden meer gebruiksrechten verleend. Zo volgden eeuwenlang generaties van boeren, molenaars en andere bewoners elkaar op.
Waardevol
Ook in voorbije eeuwen putten mensen de natuur uit. Door verkopen, ontginningen, turfwinning en bewoning kromp de wildernis en rukten heide en weilanden op ten koste van het bos. Toch bleef een waardevol natuurgebied behouden voor talrijke soorten planten en dieren en voor de wandelende mens.
Het boek van Van den Oetelaar en Damen begint niet voor niets met een wandeling door de Geelders, een afwisselend landschap met bos, hakhoutwallen, heide, grasland en akkers en een broedplaats voor talloze vogels. Dat de Geelders zo goed bewaard is gebleven, danken we deels aan de vaak verguisde Vughtse miljonair en grootgrondbezitter Ewald Marggraff. Hij bepaalde in de vorige eeuw dat in zijn bos alles moest blijven zoals het was. ‘Zonder het zelf te beseffen zorgde Ewald Margraff met zijn eigenzinnige niet-beheer dat een van de soortenrijkste bossen van Nederland ontstond’, schrijven Van den Oetelaar en Damen. Zijn erfgenamen zorgen er met de Marggraff Stichting voor dat het gebied zo ongerept mogelijk blijft. Door de eeuwen heen was er juridische strijd om het gebruik van de gemeenschappelijke gronden, vooral in Kasteren. De gemeijnt is sinds 1802 opgedeeld tussen gemeenten Schijndel, Boxtel, Liempde en Sint-Michielsgestel.
De Gemeijnt Bodem van Elde is een grondig, rijk geïllustreerd boek met veel oog voor details. Niet om in een ruk uit te lezen – de opeenvolging van generaties boeren, heren en molenaars is uitputtend – maar wel om in rond te dwalen. Er staan veel bijzonderheden in over het boerenleven in voorbije tijd, het wel en wee van de Kasterense watermolen en de enorme planten- en dierenrijkdom van de Geelders, sinds 1942 een beschermd natuurreservaat. Voor liefhebbers en stamboomvorsers zijn er lijsten met genealogieën. Jammer is wel dat het boek een register mist en sommige oude termen niet worden uitgelegd. Het boek nodigt uit om met nieuwe ogen naar vooral de Geelders te kijken en er te gaan wandelen. Wel waterdichte schoenen of laarzen meenemen (en niet bang zijn voor muggen).
Ger van den Oetelaar en Willie Damen-Van de Mosselaer, De Gemeijnt Bodem van Elde. Erfgoed en natuur in Kasteren, Olland, Gemonde vanaf de dertiende eeuw. Woudrichem: Pictures Publishers 2022, 328 pp., hb., €34,95.
Beeld voorpagina > detail > sfeerimpressie van de Kasterense Watermolen in het landschap. Illustratie > Paul Becx
© Brabant Cultureel 2022