Column door JACE van de Ven
Naar Finding Willard van Het Zuidelijk Toneel geweest. Het is een reisverslag in theatervorm van Tom Struyf (1983). Op drie tribunes zit het publiek rondom een plattegrond van het dorp Willard dat in het noorden van de staat New-York ligt. Met behulp van licht krijgen delen van de plattegrond soms kleur en ook zijn er op de achtergrond drie beamerschermen waarop beelden zo nu en dan de uitgesproken tekst ondersteunen.
Struyf kwam op vakantiereis in 2018 toevallig in Willard terecht, gelokt door het stille meer aan de oever waarvan het dorp ligt. Hij vond er een kerkhof met zesduizend gelijkvormige en genummerde graven. Dat bleek de laatste rustplaats te zijn van patiënten van een psychiatrische instelling die tot 1995 in Willard had gestaan. Had gestaan? Een deel van de ruïnes was er nog, een ander deel werd omgebouwd tot gevangenis. Struyf raakte nieuwsgierig, ging verscheidene keren terug naar de plek en maakte een documentaire theaterproductie over het dorp Willard en zijn voormalige instituut.
Dat instituut werd geopend in 1869 en sloot in 1995. Het was een tehuis voor mensen met chronische mentale afwijkingen. Kennelijk was het in zijn begintijd vooruitstrevend in zijn behandelingen. De eerste patiënten kwamen van andere opvangtehuizen waar ze vaak geketend hadden gezeten of naakt waren opgesloten en werden geslagen of opgehangen aan de duimen. In Willard kregen zij kleding, mochten ze in bad en konden ze eenvoudige werkzaamheden doen. Maar er werden ook daar elektroshocks en ijsbaden toegepast en er hebben ongetwijfeld mensen gezeten die naar moderne inzichten helemaal niet geestesziek waren. Maar in welk oudtijds ‘gekkenhuis’ niet?
Finding Willard wordt aanvankelijk opgebouwd aan de hand van gesprekken met mensen die in het dorp Willard wonen. Hun herinneringen aan het instituut daar zijn positief. Zij zagen de patiënten als dorpsgenoten. Ondersteund door beelden van de prachtige omgeving krijgt het publiek een idyllisch beeld voorgeschoteld. Dat wordt aan het eind wreed verstoord als Struyf twee oud-patiënten spreekt. Ze zeggen tegen hun wil opgenomen te zijn en liefde- en rechteloos te zijn behandeld. Vreemd genoeg confronteert Struyf de dorpelingen, vaak oud-verplegers, niet met deze nieuwe informatie.
Toch gaat de voorstelling niet als een nachtkaars uit, omdat Struyf tegelijk een ethisch dilemma behandelt waarover hij en zijn vrouw een beslissing moeten nemen. Dat maakt de zaak plotseling heel persoonlijk en zet het publiek aan het denken over hoe wij mensen, niemand uitgezonderd, moeten zorgen voor onze naasten die dat zelf niet kunnen. Die aanzet tot nadenken is de kracht van Finding Willard. De geestelijke gezondheidszorg evolueert nog steeds, het heden zal steeds afrekenen met het verleden. De enige constante die zeker heilzaam is, is liefdevolle aandacht.
Het zet publiek aan het denken over hoe wij mensen, niemand uitgezonderd, moeten zorgen voor onze naasten die dat zelf niet kunnen.
Tot zover. Hoewel? Als de mensen Struyf vertellen dat de patiënten in het psychiatrisch ziekenhuis van Willard samen met de mensen van het dorp en het personeel leefden, wordt gezegd dat deze methode van behandelen afgekeken is van het stadje Geel in de Belgische Kempen. Hij gaat daar verder niet op in. Misschien denkt de Belg Struyf dat zijn publiek op de hoogte is met de gezinsverpleging van psychiatrisch patiënten in Geel, ‘de bermhertige stede’. Maar bijna geen Nederlander is dat. En nog iets: Willard en Geel zijn maar gedeeltelijk vergelijkbaar.
Anders dan in Willard had de ‘zottenverpleging’ van Geel vroeger linea recta te maken met het katholieke geloof. In principe was het geen therapie, maar de naïeve hoop van gelovige vaders en moeders dat geesteszieken het best af waren als ze maar dicht bij Sinte Dimphna van Geel vertoefden. Mogelijk zouden ze op haar voorspraak zelfs kunnen genezen. Dat betekende dat dankzij Dimphna de duivel uitgedreven zou kunnen worden, want een geesteszieke was van de duivel bezeten.
Dat alles steunde op een middeleeuwse legende die zich nabij Geel zou hebben afgespeeld. Een heidense Ierse vorst was getrouwd met de mooiste vrouw van het land, maar zij stierf. De woesteling jankte van verdriet en gaf zijn soldaten opdracht heel Ierland af te stropen op zoek naar een nieuwe net zo mooie vrouw. Ze vonden haar niet, maar een van de soldaten wees de koning erop dat zijn dochter Dimphna sprekend op haar moeder was gaan lijken. Dus wilde hij haar tot vrouw. Dimphna, die zich heimelijk bekeerd had tot het christendom, vluchtte met een bootje de zee op, samen met haar biechtvader. Zo wordt de man die bij haar was tenminste genoemd.
De twee verstopten zich in de Brabantse Kempen, waar toen nog bijna geen mens woonde. Maar haar vader en zijn soldaten kwamen hen op het spoor omdat zij in Antwerpen met Iers geld betaald hadden. Trillend van lust trad de vader op zijn dochter toe en eiste dat ze met hem zou trouwen. De biechtvader ging tussen hen staan en dreigde met hel en verdoemenis. Nog voor hij uitgesproken was, maakten de soldaten hem een kopje kleiner. Maar Dimphna bleef haar vaders duivelse waanzin weerstaan. Dat maakte de geile koning zo gek van drift dat hij met één slag zijn dochter de kop afkapte.
Wat er waar is van deze middeleeuwse smartlap is moeilijk na te gaan, maar het verhaal werd doorverteld en zij die het hoorden verklaarden Dimphna heilig. Zij werd de patrones van de bezetenen en geesteszieken. Geel werd bedevaartplaats. Mensen kwamen van heinde en verre met een zwakbegaafd familielid om de voorspraak van Dimphna in de hemel te vragen. Er werd een kapel gebouwd en later een fraaie Heilige Dimphnakerk. Op het altaar daarvan heeft de kunstenaar Jan van Waveren in 1515 het leven van Dimphna in hout uitgesneden. Op de laatste afbeelding staat de maagd tussen de pelgrims. Een vrouwelijke patiënt krijgt de hostie toegediend en juist op dat moment vliegt er een zwart duiveltje uit haar hoofd. Zwakzinnigheid was ook in 1515 nog een ziekte die door de duivel was ingeblazen, net als de hitsige drift van Dimphna’s vader.
Door de jaren heen werd het gebruikelijk om met geesteszieken niet alleen naar Geel te gaan, maar hen daar ook te laten zodat ze constant onder de positieve invloed van Dimphna zouden staan. Ze draaiden mee in Geelse gezinnen. Dat is de methode Geel gaan heten, die in de loop van de vorige eeuw weer volop in de belangstelling kwam. Ooit zouden er wel drieduizend patiënten in huishoudens in Geel ondergebracht zijn geweest. Nu zijn er nog ongeveer honderdvijftig pleeggezinnen actief die ondersteund worden door het psychiatrische ziekenhuis van de stad.
Net zoals Struyf eventjes lyrisch was over Willard zijn mensen die voor het eerst over de Geelse gezinsverpleging horen dat vaak ook. En zeker, er waren volop gezinnen waar ze evenveel van ‘hunne zot’ hielden als van hun eigen kinderen, maar op andere plekken werd de inwonende patiënt gebruikt als goedkope werkkracht en godweet zijn er hier en daar ooit lichamelijke aanrakingen geweest die niet de bedoeling van het systeem waren. Over therapeutische resultaten weet ik niets, maar het lijkt mij dat de ‘zotten’ van Geel vroeger vaak beter af waren dan de ‘zotten’ in tehuizen.
Het lijkt mij dat de ‘zotten’ van Geel vroeger vaak beter af waren dan de ‘zotten’ in tehuizen.
Willard is te ver weg, al was het maar om milieutechnische redenen, maar Geel moet u zeker eens bezoeken, De Dymphnakerk uiteraard met zijn retabel, maar ook de Sint Amandskerk, de beeldentuin en de stadsmusea waaronder het Gasthuismuseum waar de geschiedenis van de psychiatrische verpleging in Geel getoond wordt.
Finding Willard is in onze contreiën nog te zien op 10 januari 2023 in Het Speelhuis Helmond en op 1 en 2 februari in het Theaterzaal Perron 3 in Rosmalen en op 8 februari in Chassé Theater Breda.
© Brabant Cultureel 2022