door JACE van de Ven • scènefoto’s > Jostijn Ligtvoet
Als je gruwelijkheden beschrijft dan kun je dat het beste zo sec mogelijk doen, zoals in De Schreeuw van Edvard Munch. Show, don’t tell. Vóór de tijd van Munch, bijvoorbeeld in de opera, hoor je rolfiguren vaak zingen dat ze zo zijn aangedaan, dat ze trillen, pijn hebben of bang zijn. Ooit werkte dat misschien, maar je kunt veel beter ‘au’ zeggen.
Dat laatste doet Marie Louise Stheins (Breda 1957) in haar rol als De vrouw die de honden te eten gaf, een voorstelling van Het Zuidelijk Toneel (HZT) op basis van het gelijknamige boek van Kristien Hemmerechts. In dat boek, dat bij verschijnen in 2014 in België veel stof deed opwaaien, stelde Hemmerechts Michelle Martin, de vrouw van Marc Dutroux ‘niet voor als een monster, maar als een heel gewone vrouw, een angstige, egoïstische, laffe vrouw, dat wel, maar ook een verrassend toegewijde moeder, en dochter’, aldus een persbericht van HZT. Ik neem aan dat dit zo is, want ik heb het boek niet gelezen en ga dat ook niet doen. Er liggen stapels op mij te wachten die eerder aan de beurt zijn.
Toen ik besloot om naar De vrouw die de honden te eten gaf te gaan en het tot onderwerp van mijn tweewekelijkse column te maken, overwoog ik voor een moment om Hemmerechts boek tevoren te lezen, maar ik deed dat bewust niet. Op de eerste plaats houd ik niet van Hemmerechts en ten tweede wilde ik de voorstelling opzettelijk onvoorbereid tegemoet treden. Ik ben geen recensent en zie het niet als mijn taak om na te gaan of HTZ het boek van Hemmerechts goed of slecht verbeeld heeft. Daarbij kent de toneeltekst die Stheins op superieure wijze verbeeldt ook andere bronnen dan het boek, bijvoorbeeld de stukken van het proces tegen Dutroux en Martin en brieven die deze vrouw geschreven heeft.
‘De vrouw die de honden te eten gaf.’ Ondanks dat er in de voorstelling geen geuren worden aangewend, ruik je de smerigheid en de stank.
Als de voorstelling begint zien we een vrouw in een bruidsjurk in een staketsel op een verhoog zitten, naast haar een opgezette Duitse herder die zijn kop beweegt. Er klinken unheimische geluiden waarin het hijgen van een hond de boventoon voert. Onder de planken waarop de vrouw zit, is nog een ruimte zichtbaar. Daarin een lege hondenbench. Samen met trappen die hier en daar in het toneelbeeld opduiken, is dat meer dan voldoende verwijzing naar die vreselijke kelder In de Ardennen waarin Marc Dutroux tienermeisjes opgesloten hield voor seksuele doeleinden. Toen hij in de gevangenis terecht kwam, eiste hij van zijn vrouw de honden die het huis bewaakte te verzorgen. Dat deed zij.
Uit hetgeen de vrouw in de bruidsjurk vertelt, kan de toeschouwer opmaken dat zij op het moment van vertellen in de gevangenis zit. Ze heeft het over een zuster Virgenie en over een gevangenistherapeute die haar kennelijk willen helpen, over haar dochter Elise en over tal van andere dingen. Het is een verhaal dat bewust alle kanten uitschiet. Soms is het verontschuldigend, soms emotioneel, soms rationeel, beschrijvend, associërend, beschuldigend, gelaten of opstandig. Soms roept de vrouw flarden van zinnen door een microfoon – zijn het letterlijke teksten uit de rechtszaak? – soms zakt ze weg in gemurmel. En dat allemaal terwijl ze de Duitse herder blijft strelen en diens gehijg constant door de geluidsinstallatie hoorbaar is. Tussen de achtergrondgeluiden die de monoloog ondersteunen, intrigeerde dit hondengehijg mij steeds meer. Op de een of andere manier onderstreepte het de liefdeloosheid van de situatie: zo’n troosteloos Ardennenhuis van grauwe leisteen waarin honden lopen om het te bewaken, omdat de eigenaar. M., afwezig is vanwege een gevangenisstraf.
De vrouw die de honden te eten gaf kwam daar eens per dag – of eens per week, weet ik veel? – om de honden te voeren en om hun stront van de vloer te schrapen. Ondanks dat er in de voorstelling geen geuren worden aangewend, ruik je de smerigheid en de stank. En hoewel hij er op de toneelvloer niet is, zie je de kast die voor een deur geschoven was waarachter een trap naar een kelder leidde. En in die kelder waren twee meisjes opgesloten, seksobjecten voor M. die tijdelijk in de gevangenis zat. En na het honden eten geven en het stront afschrapen, gaf de rolfiguur die nu de monoloog vertelt, de vrouw in de bruidsjurk, die meisjes geen eten en drinken. Waarom? Ik hoop dat ik de emotioneel geschreeuwde zin in de haast juist genoteerd heb: ‘Ik kon die kast niet opzij schuiven en ik durfde het ook niet.’
Is dat een zin uit het proces of uit het boek? Wat mij betreft doet dat er niet toe, het is menselijke zwakte die iedereen herkent. Het is de overtreffende trap van wegkijken als je ziet dat iemand op straat mishandeld wordt, het is de waanzinnige wens niet medeplichtig te zijn als je doet alsof je iets vreselijks niet gezien hebt. In mindere mate dan bij deze vrouw in de bruidsjurk gebeurt het in het maatschappelijk leven elke dag.
‘Het is als kunstenaar je plicht de gruwel niet te schuwen’, verklaarde regisseur Julie Van den Berghe in een interview over dit stuk. Dat ben ik met haar eens, maar je moet de gruwel wel op een of andere manier stileren, zodat het niet alleen doffe gruwel is die alleen afschuw wekt en waar je verder niks mee kunt, zoals in de film The passion of the Christ van Mel Gibson. Dankzij het sterke spel van Stheins lukt dat. Zij raakt in haar monoloog aan tal van facetten van de vrouw die de honden te eten gaf, moeder, slachtoffer, dader, onderdanige, manipuleerbare vrouw, ontkenner van de werkelijkheid, speelbal van alles, iemand die als ze alles over zou kunnen doen, waarschijnlijk dezelfde keuzes zou maken.
We draaien bijna anderhalf uur rond een onzegbare nachtmerrie die geen nachtmerrie is
Het stuk raakt aan al die thema’s, maar geeft geen antwoorden, hetgeen ik zie als een pre. We draaien bijna anderhalf uur rond een onzegbare nachtmerrie die geen nachtmerrie is, maar de werkelijkheid voor een mens die op ons andere mensen lijkt. En als zij op ons lijkt, lijken wij dan ook op haar, misschien meer dan we beseffen? Het zijn vragen waarmee je na afloop naar huis gaat, maar die je het liefst verstopt, omdat ze even unheimisch zijn als het hondengehijg dat de monoloog begeleidde. Die hijgende honden die er niks aan konden doen.
Behalve door harde lichtwissels en hondengehijg wordt de monoloog ook lijfelijk ondersteund door bewegingskunstenares Indy Struik, die op een gegeven moment geboren lijkt te worden onder de bruidsjurk die Stheins draagt. Zij staat duidelijk voor haar dochter, maar ook voor de meisjes in de kelder, voor de onschuld en weet ik wat niet al meer. Haar rol is even multi-interpretabel als alles en iedereen in deze voorstelling die ons als een Griekse tragedie confronteert met gedachten over schuld en onschuld, macht en onmacht, kijken en wegkijken, perversiteit en deugdzaamheid, maar vooral over hoe alles degenereert als liefdesloosheid de zaken gaat regeren.
Ik hoef De vrouw die de honden te eten gaf geen tweede keer te zien en ik vind het geen voorstelling voor het grote publiek, maar het is wel een theaterproductie die de moeite waard is. Het stuk zoekt nergens de zinderende sensatie die zware misdaden aankleeft, noch is het ergens moraliserend, maar het probeert via allerlei invalshoeken uit te dagen tot nadenken en stelt daarbij zaken in het licht die het daglicht niet verdragen.
Het stuk is in onze contreien nog te zien op 20 oktober in Chassé Breda en op 10 november 2022 in De Bauwe Kei in Veghel.
© Brabant Cultureel 2022