Vanaf 1972 tot kort voor haar dood in 2009 woonde dichteres Sonja Prins als een kluizenaar in haar boshut in het buitengebied van Baarle-Nassau. Daar schreef ze en ordende ze haar literaire nalatenschap. Na haar dood raakte de hut in verval totdat enkele liefhebbers zich erover ontfermden en de hut en het terrein een nieuw leven gaven als thuisbasis voor de Stichting AnnAtopiA.
door Carina van der Walt – foto’s bezoek boshut Joep Eijkens
Sonja Prins (1912-2009), die zesennegentig werd, kon zich laven aan de schoonheid van het bos als haar ‘eigen paradijsje’ in het buitengebied van Baarle-Nassau. Ondanks haar leven met alle ellende van armoede, huislijk geweld, echtscheiding, haar overleving in en ontsnapping uit concentratiekamp Ravensbrück en haar latere teleurstelling in het communisme, de vervreemding van haar twee volwassen zonen en de zelfmoord van haar autistische dochter Issa ging zij door met haar leven. Prins kende geen zelfmedelijden, maar haar dichterschap wordt nog steeds overschaduwd door haar veelbewogen leven.
Een leven dat zij Spartaans leefde in haar boshut. Schrijven was ook voor haar een vorm van troost. Prins schreef in het gedicht Boshut over de rijkdom aan dier- en plantenleven. Is deze vorm van rijkdom een substituut voor medemensen? Vast wel.
Boshut
het gecapitonneerde leven
met vrienden die van je houden
in de vorm van poes en kater
en vogels die ’s ochtends op je wachten
maar ook al die zwijgende bijstand
van uitlopende twijgen
glanzende knoppen – gedachten – nuancen
uit hun voegen gebarsten
zo vol is mijn nabijheid –
veel rijker en voller dan in de steden
waar de emoties van zoekende mensen
ongrijpbaar onvindbaar aan je voorbijgaan
met inbegrip van jezelf –
dat omhulsel van tegenstrijdigheden
hier vind je vastheid en rust
als organisch gedeelte
van al wat voorbijgaat en sterft
en opmerkzaam de wereld beziet
in een veelvoud van leven
Koopman
Gerrit Komrij staat erom bekend dat hij randfiguren in de dichterswereld opnam in zijn bloemlezingen. Met Prins was het niet anders. Hij nam in 1996 haar gedicht Portret op in De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten. Dat gedicht verscheen oorspronkelijk onder het pseudoniem Wanda Koopman in Proeven van strategie, de debuutbundel van Sonja Prins uit 1933. Bij een volgende selectie voor zijn bloemlezing uit 2004 nam Komrij Portret opnieuw op, alsook twee andere gedichten, Rust en Kantoorwerk. Portret biedt een vertederende kijk op een van haar zonen. Een vertedering die Sonja Prins zichzelf later nooit heeft toegestaan, wat wel is verklaard door haar CPN-lidmaatschap en de suggestie dat CPN’ers nooit een persoonlijke band opbouwden:
Portret
ogen als de kleine zwarte bijen van Athene
sportziek jongenshart
en een wereld van vertedering
zonbeschenen gouden weiden
als hij lacht
mond als een gehavend stukje doek
bij ’t naderen van de grauwe morgen dikwijls
scheef geplakt
als in een futuristisch schilderij
van Picasso
zachte haren – fijne zwarte zijde
uit Japan
tenger lichaam, kleinen handen
die de jaren wijzer maakten
dan ik soms wensen kon
Lidy Nicolasen beschrijft Prins in haar biografie De eeuw van Sonja Prins: burgerkind, revolutionair, kluizenaar als een ‘buitenstaander’ en als iemand die ‘te weinig vertrouwelijk met de mensen om haar heen’ omging. Prins was haar hele leven eigenzinnig. De grote verliezen die zij leed en de teleurstellingen die zij kende zullen dat hebben versterkt. Zij was een eenling geworden die liever afstand hield met haar medemens, zelfs van haar naaste buren.
Verweer
Nicolasen schrijft ook: ‘Dichten was voor Sonja Prins een levenshouding, de poëzie leek vanzelf uit haar te stromen en was de enige plek waar ze wel gevoel kon tonen…’ Het is overduidelijk dat schijven voor haar een vorm van troost was en een verweer tegen haar eenzaamheid. De eeuw van Sonja Prins vertelt het verhaal van een tragisch, maar buitengewoon rijk leven. Gevoelens en troostrijke gedachten, iets waaraan zij in haar eigen leven niet kon toegeven, blijken mondjesmaat uit het gedicht over haar drie kinderen op te komen:
Kantoorwerk
mijn ene zoon is onder dienst
mijn andere studeert
mijn dochter bergt correspondentie op
en droomt daarbij ludiek
de rode luipaard op de straat
het gouden hoofd de ster
mijn dochter legt op alfabet
het antwoord en de vraag
ze staat ’s winters in ’t donker op
en ’s zomers met de zon
en die hele dag legt ze op elkaar
het antwoord en de vraag
mijn ene zoon is onder dienst
mijn andere werkt hier
mijn dochter legt op alfabet
het antwoord en de vraag
wie weet zijn alle mensen dwaas
en wat wij doen niets waard
soms twijfelt ook mijn dochter aan
het antwoord en de vraag
En toch verlangde Prins ook naar menselijk contact, al blijkt het alleen maar indirect uit een kort gedichtje:
Rust
luister naar de rustige regen
het gesuis van de horizontrein
en die boten die gijsbertha heten
Ondanks alles kan de nieuwsgierige lezer ook humor ontdekken in het aangrijpende dichtwerk van Sonja Prins. Haar bestaan was genadeloos en hard, maar zij laat een rijk oeuvre na dat nog grotendeels ontdekt moet worden. En niet te vergeten de boshut, die ook kan troosten.
Bosperceel
Onlangs was het de derde keer dat ik de boshut van Sonja Prins bezocht. Die ziet er nog steeds troosteloos uit, maar toch bekoort het plaatje ook. Opnieuw. Aanleiding voor mijn eerdere bezoek was dat ik contact had met de toenmalige bewoner van de boshut, kunstenares Anne Pillen (1963-2019). Na een emailwisseling nodigde zij me uit om langs te komen. Ik was op zoek naar een mogelijke Artist-in-Residence voor de Zuid-Afrikaanse dichteres René Bohnen die een maand later over zou komen om deel te nemen aan de Literaire Salon in ’t Wevershuisje in Tilburg. Helaas! De boshut bevond zich middenin een bosperceel van 0,7 hectare, zonder elektra en gas en met alleen een toilet buiten in een afzonderlijk ‘huisje’, en was daardoor niet bewoonbaar. Toch vonden Sonja Prins en later Anne Pillen hier troost.
En troost hadden zij nodig. Sonja Prins kende vele tegenslagen in haar leven en Pillen was toen ik haar ontmoette pas vierenvijftig en wist dat zij door een agressieve hersentumor niet meer lang zou leven. Toch bleef zij blijmoedig andere kunstenaars uitnodigen om samen met haar multimediaprojecten te realiseren. Haar energie werkte aanstekelijk. Ook op mij, al wist ik meteen dat ik van de boshut geen gebruik zou kunnen maken. We wandelden samen door het omringende bos en Pillen wees op de enkele werken van jonge bezoekende kunstenaars. Op een gegeven moment stopten we bij een dode kraai in een zandholte. Daar moet uiteindelijk een schrijvershut komen voor jongeren van de basisschool, vertelde zij. Ik vertelde op mijn beurt van de dode kraai in onze tuin die ik vond onder een bloeiende kersenboom en stuurde later mijn gedicht daarover aan haar op. Wat een verrassing is het om in DAG X, de enige dichtbundel van Anne Pillen, haar eigen woorden over die kraai te lezen:
schrijfhut voor jong talent
nu onbedoeld gifgroen
vangnet voor verstijfde vogel
verstoken van voedsel
verhongerd
op de door kindervoeten
platgestampte
zwarte aarde
Kunstkameraden was een project voor (jeugdzorg)kinderen waarbij Pillen en haar vriendin Claudette van de Rakt de kinderen één op één begeleidden om een kunstwerk te maken en te exposeren. Pillen liet een frisse wind waaien door mensen uit te nodigen naar een ruimte die decennialang door Sonja Prins hermetisch gesloten was gehouden. Tijdens haar ziekte heeft Pillen het kunstproject moNUment voor de gekregen tijd samen met vrienden uitgewerkt en een vervolg gegeven in nog twee soortgelijke projecten. Leven in het moment was voor haar zeer belangrijk. Maar zij zorgde ook voor een akte van erfpacht met een looptijd van veertig jaar voor Stichting AnnAtopiA op de boshut. Zo’n regeling moest troostrijk zijn.
Houvast
De gedichten van Pillen zijn persoonlijk van aard. Het dichten bood haar in haar laatste dagen nog een beetje houvast en troost. Zij schreef tot het eindigde op 7 mei 2019 over haar strijd tegen de ziekte en haar naderende dood. Dag X is niet alleen de titel van haar bundel die in 2020 postuum verschenen bij Uitgeverij Papieren Tijger, maar ook van het slotgedicht in de bundel:
dag X
kopje thee, kopje koffie
kopje water, kopje niks
mijn wereld wordt steeds kleiner
steeds iets dichterbij
dag X
alles zal geruisloos gaan, zegt hij
zonder al te scherpe lijn
zonder slag, zonder hamer
zonder al te erge pijn
alles stom en zonder woorden
die nu vaak mijn houvast zijn
in mijn eigen paradijsje
zal ik dan alleen maar zijn
De Stichting AnnAtopiA beheert nu het bosperceel met de boshut van Sonja Prins. Op het terrein verrees naast de boshut ook een Boshuis dat sinds de zomer van 2020 als zelfvoorzienend gastenverblijf te huur is voor Artists-in-Residence. Ook in de buitenruimte is er gelegenheid voor kunstenaars om semi-permanente kunstwerken te realiseren in het bos. Het streven van de stichting is ook om de boshut van Sonja Prins – die al tijdens haar leven slecht werd onderhouden en daarna snel in verval raakte – zo goed mogelijk te behouden in de staat waarin Prins hem bewoonde.
De boshut met de vlag van Stichting AnnAtopiA die bestaat uit twee lemniscaten in pastelkeuren. Het beeld roept associaties op met de vlinders van Masja Mols die in 2016 de eerste Artist-in-Residence was. Zij stortte destijds haar energie in het project ‘Butterfly’. Eric van Vliet hijst speciaal deze vlag tijdens ons bezoek. Claudette van de Rakt staat samen met Eric van Vliet, weduwnaar van Anne Pillen, voor het zelfvoorzienende Boshuis (met zonnepanelen) dat achter de oude boshut van Sonja Prins is ingericht voor gebruik door Artists-in-Residence. Van de Rakt noemt dit ‘The Tiny House’. Het Boshuis is sinds de zomer van 2020 in gebruik. Een douche met warm water, een keukentje en een bed staan ter beschikking van kunstenaars, schrijvers en studenten die graag voor een werkperiode hier naartoe willen komen. Het uitzicht vanuit de werkkamer op het bos is geweldig.
https://boshutannepillen.wordpress.com
© Brabant Cultureel 2021