De Eindhovense Leonieke Baerwaldt en de Nuenense Suzanne Voets debuteerden onlangs vrijwel gelijktijdig in de letteren. Hun boeken, ‘Hier komen wij vandaan’ en ‘De Toverlantaarn’, zijn beide geïnspireerd op ander werk, namelijk sprookjes van Andersen en Grimm, en de ‘Camera Obscura’ van Hildebrand.
door Peter van Vlerken
Heel veel Nederlanders schreven al. Naar het schijnt waren het er honderdduizenden, misschien zelfs een miljoen of meer. Uitgeverijen werden zodanig bedolven onder de manuscripten van beginnende auteurs dat er nog maar mondjesmaat boeken van werden gemaakt. De coronapandemie deed daar vervolgens nog een schepje bovenop. Voor nog veel meer mensen gold schrijven blijkbaar als een aangename tijdsbesteding tijdens de lockdown. Het liep zozeer de spuigaten uit dat veel uitgeverijen zelfs een manuscriptenstop afkondigden.
Bijzonder is het daarom dat twee Noord-Brabantse auteurs nu vrijwel gelijktijdig met een eerste boek in de boekhandel liggen, Leonieke Baerwaldt (1985) met Hier komen wij vandaan en Suzanne Voets (2001) met De Toverlantaarn. Wat het in het geval van Suzanne Voets nog bijzonderder maakt, is dat zij met haar twintig jaar de jongste auteur is die ooit bij een gerenommeerde uitgeverij is gedebuteerd.
Water
Leonieke Baerwaldt, die filosofie en literatuurwetenschappen studeerde, publiceerde wel al eerder wat korte verhalen, onder meer in De Revisor, van oudsher een opstapje naar een boekuitgave. Ook won zij de Grote Lowlands Schrijfwedstrijd, een prijs die ik niet ken, maar het lijkt me niet niks. De roman waarmee ze door de mazen van de manuscriptenstop heeft weten te zwemmen, heet Hier komen wij vandaan. Waar wij vandaan komen is bij lezing al gauw duidelijk: uit het water. Oceanen, zeeën en andere wateren vormen de universele baarmoeder waaruit alle leven afkomstig is, ook dat van de mens.
In haar boek vervlecht zij vier verhalen die min of meer samenkomen aan het eind. Zo zijn er een thuisloze moeder met haar dochter die door het natte land zwerven, een alternatief stel waarvan de vrouw een kinderwens heeft, maar waarvan de man liever gaat vissen, en een fabrieksarbeider die van aquariums houdt. Tussen die waterige geschiedenissen door spartelt de kleine zeemeermin die we allemaal kennen, is het niet van het sprookje van Andersen dan is het wel van de Disneyfilm en uit de musicalwereld. Ook het veel minder bekende sprookje Van de visser en zijn vrouw van de gebroeders Grimm klinkt mee in een van de verhalen.
Gedachte-experiment
Leonieke Baerwaldt noemt haar wonderlijke amalgaam – zij citeert ook uit encyclopedieën en ontleent kennis aan onder meer een handboek voor aquariumhouders – een ‘uit de hand gelopen gedachte-experiment’ en merkt daar terecht bij op dat misschien wel elke roman dat is. Een van de dingen waar zij haar gedachten over laat gaan, is het feit dat er mensen zijn die zich meer dier voelen dan mens. Ik wist niet dat ze bestonden, maar het moet wel, want er is zelfs een wetenschappelijke term voor bedacht: species dysphoria. In dat kader is het misschien niet eens zo raar dat in dit boek vissen in mensen kunnen veranderen en omgekeerd.
De auteur lijkt, zoals ook vaak bij sprookjes het geval is, een waarschuwing te willen afgeven, namelijk dat wij slecht omgaan met land en zee. In die boodschap zit niet de kracht van het boek, al kan het nooit kwaad er nog eens op te wijzen. Wel zit de kracht in de fraaie stijl die de schrijfster hanteert, met prachtige stellingen (‘De grootste vis in zee (…) is zo groot omdat hij zich nooit heeft laten vangen’), beelden (‘Ik weet niet waar mijn lichaam eindigt en waar het water begint’) en als-vergelijkingen (‘Toen ze opstond kraakten haar botten als de spanten van een oud schip’). Samengevat: een fraai debuut, maar zo apart dat je even aan deze schrijfster moet wennen.
Profielwerkstukprijs
In tegenstelling tot dat van Leonieke Baerwaldt is het literaire blazoen van de jeugdige Nuenense Suzanne Voets volkomen blanco. Hoewel? Misschien toch niet helemaal. Haar vwo-profielwerkstuk – als dat een publicatie mag heten, en waarom zou dat niet zo mogen zijn? – maakte ze over de Camera Obscura, het bekende negentiende-eeuwse boek dat Nicolaas Beets schreef onder het pseudoniem Hildebrand. Ze won er de Profielwerkstukprijs Nederlands 2020 mee. Wie beweerde ook alweer dat jongeren niet meer lezen? Nu ja, afgaande op onderzoeken moeten we Suzanne Voets, die na haar vwo in Nijmegen Nederlandse Taal en Cultuur is gaan studeren, beschouwen als een uitzondering die de regel bevestigt.
Het nu verschenen boek De toverlantaarn is een hedendaagse variatie op de Camera Obscura, met dien verstande dat dezelfde taal wordt gehanteerd. Grappig is dat de vormgever bij de uitgeverij zich bij het ontwerpen van de verhalenbundel heeft laten inspireren door boeken van vroeger, en dat het tekeningen bevat die ook toentertijd het lezen veraangenaamden. Al bij het zien van het woord ‘Voorrede’ wordt duidelijk dat de taal van Suzanne Voets evenzeer stamt uit de tijd van Beets/Hildebrand. Uitgebreid legt zij daarin uit wat haar zo boeit aan de Camera Obscura en in haar ‘Narede’ dankt zij de begeleider van haar profielwerkstuk die haar aanmoedigde een eigen Camera Obscura te schrijven.
Het is misschien een beetje flauw te beginnen over een taalfoutje meteen al in de tweede regel van De Toverlantaarn(‘rijkt’, waar het ‘reikt’ moet zijn) maar jammer is het wel dat dit over het hoofd is gezien door zowel de stagebegeleider als de redacteur van de uitgeverij. Ik ga er verder niet over zeuren, want voor de rest is het een bijzonder aangenaam boek om te lezen, en mag het schrijven een prestatie van jewelste heten voor zo’n jonge auteur.
Rêverieën
Evenals het boek van Hildebrand houdt dat van Voets aan de hand van situatieschetsen en observaties de mensen en de samenleving een spiegel voor. Zo schrijft zij onder meer over romantische rêverieën omtrent het aanleggen van een moestuin en over het heimwee dat een hotelgast kan voelen naar zijn eigen vertrouwde omgeving. In de slotverhalen komen we een klungelige verhuizer tegen, een al te ambitieuze cartograaf en een slaperige vogelspotter.
Op zichzelf zijn de situatieschetsen en persoonstyperingen in De toverlantaarn al komisch te noemen, maar de humor van het boek zit toch vooral in het opzettelijk ouderwetse taalgebruik, en meer nog in het overdreven gebruik daarvan. Ze komen aardig samen in dit voorbeeld over een treinreiziger die tegenover de ik-persoon plaatsneemt: ‘Hij was van een gewone lengte, droeg een tamelijk onfrisse tabaksbruine pullover welks kleurtoekenning tevens geroken werd, een zeer kleine bril die de ogen tot het indringende toe verkleinde, en een te korte en te wijde pantalon die, wanneer hij eenmaal zijn lederen buidel naast zich had geplaatst en zich neerliet in de stoel, tot vlak onder de knieën schoof.’
Het hele boek door tintelt de taal van de ironie. Om ook de opzettelijke langdradigheid van De toverlantaarn ten volle te kunnen waarderen, moet je als lezer wel over een behoorlijk uithoudingsvermogen beschikken. Het boek is weliswaar door een jongere geschreven, maar of het ook veel jonge lezers zal trekken, is daarom de vraag. Dat doet niets af aan het feit dat de schrijfster voor haar Toverlantaarn een pluim op haar hoed mag steken. Net als bij Leonieke Baerwaldt ben ik zeer benieuwd wat Suzanne Voets nog meer in petto heeft.
Leonieke Baerwaldt, Hier komen wij vandaan. Amsterdam Querido 2021, 256 pp., ISBN 9789021421278, pb. € 20,00.
www.singeluitgeverijen.nl | querido
www.leoniekebaerwaldt.com
Suzanne Voets, De Toverlantaarn. Een nieuwe versie van de Camera Obscura. Amsterdam: De Arbeiderspers 2021, 265 pp., ISBN 9789029543804, hb., € 22,50.
www.singeluitgeverijen.nl | de arbeiderspers
© Brabant Cultureel 2021