Wat aanvankelijk bedoeld was als een korte erotische novelle over een verzengende liefde tussen twee vrouwen, is onder de verfijnde schrijfvingers van de bijna zeventigjarige A.F.Th. van der Heijden uitgegroeid tot de omvangrijke roman ‘Stemvorken’. Alles dijt uit bij deze grote schrijver.
door Peter van Vlerken
Kutjebutsen. Daar zou ik dit stuk mee willen beginnen. Is uw aandacht hiermee getrokken? Mooi! Dat is precies mijn bedoeling. Want het moet hier gaan over de nieuwe roman van A.F.Th. van der Heijden, een boek dat om meerdere redenen zeer de moeite waard is.
Het woord ‘kutjebutsen’ is bij mijn weten geijkt door Sylvia Witteman, als columniste van de Volkskrant een heerlijke flapuit. Maar Van der Heijden zou Van der Heijden niet zijn als hij daar in zijn boek niet zijn eigen, literair veel verfijndere vocabulaire tegenover zet. Bij hem heet het ‘stemvorken’, een meervoudig zelfstandig naamwoord inderdaad, maar met een beetje goeie wil eveneens te lezen als werkwoord.
Beide woorden komen overeen. Zie de benen van twee stemvorken als vrouwelijke benen, haak ze in elkaar, et voilà! Mits op de juiste toon afgesteld, zijn de tussenbeense zones te bespelen als instrumenten van de liefde: ‘Ik heb nooit beseft dat mijn lijf een instrument kon zijn… totdat jij kwam’, zegt een van de twee geliefden in het boek.
Mocht u het woord ‘kutjebutsen’ vulgair vinden, de roman Stemvorken is dat nergens. Van der Heijden rekent zelfs nadrukkelijk af met de platheid van alles wat ‘kut’ is, bedenkt er een scala aan alternatieven voor en maakt er een hogere vorm van lesbische erotiek van door op een onnavolgbare manier – zeker voor een man – in de huid van een vrouw te kruipen. Daardoor wordt zijn roman een hogere vorm van literatuurkunst. Maar een smerig en geil boek is het bij tijd en wijle ook, laat daar geen misverstand over zijn.
Promotieboekje
Van der Heijden gunt de pen dit keer aan Zwanet Vrauwdeunt die we kennen uit eerdere boeken van de cyclus De tandeloze tijd, waarvan Stemvorken alweer het achtste (!) deel is. Twintig jaar na dato blikt zij terug op haar ‘amour fou’, haar dwaze liefdesverhouding met Corinne Suwijn, die nieuw is als romanpersonage. Hoewel, niet helemaal. Als promotieboekje voor Stemvorken stuurde Van der Heijden De stemvorkligging rond, waarin een uitgelezen gezelschap alvast met haar kon kennismaken. Toevallig behoorde ik tot een van de gelukkigen. Het las al zodanig als een afgerond verhaal, dat ik me bijna ging afvragen wat de schrijver daar nog aan toe te voegen had in zijn dan nog te verschijnen roman.
Dat blijkt heel wat te zijn. Bij Van der Heijden kan een borrelmiddag die dient als opwarmertje – voorspel, zo u wilt – naar de talrijke kookpunten in de relatie tussen Zwanet en Corinne zomaar meer dan honderd bladzijden beslaan. Het mag vervolgens een wonder heten dat het nergens verveelt. Overdrijven is een kunst en Van der Heijden beheerst die als geen ander. ‘Leven in de breedte’ luidt zijn adagium sinds jaar en dag. In dit boek wordt nog eens uitgelegd wat hij – in de persoon van zijn alter ego Albert Egberts – daarmee bedoelt: ‘…dat je een welgekozen moment, afgezonderd uit de rechtlijnige tijd, eindeloos kon rekken…’
A.F.Th. van der Heijden schrijft in een barokke stijl, hier en daar tot in het groteske doorgevoerd
‘Leven in de breedte’ is door zijn zelfverkozen quarantaine sinds de dood van zijn zoon Tonio en door fysiek ongemak als gevolg van ischias en een uitdijend lijf bij Van der Heijden steeds meer ‘schrijven in de breedte’ geworden. Ik noemde al zijn woordvariaties, maar minstens zo talrijk zijn zijn associatieve uitweidingen, zijn erudiete verwijzingen naar citaten uit de literatuur en – zeker in dit boek – de muziek, zijn diverse anekdotes uit kunst en wetenschap, zijn filosofische verhandelingen en zijn tot in het uiterste gedetailleerde lichaamsbeschrijvingen. Tel daarbij op zijn virtuoze zinnen, dialogen, beeldspraken, teruggrepen naar vorig en zelfs preludes op nog te publiceren werk en je hebt als lezer zomaar achthonderdtachtig bladzijden lang te gaan. Barok wordt zijn stijl wel genoemd, hier en daar tot in het groteske doorgevoerd, zoals Corinne zegt tegen haar geliefde: ‘Jij vergroot de dingen tot in het absurde uit, Zwanet.’
Ingebed
Wat Stemvorken ook lengte geeft, is dat de liefdesaffaire ligt ingebed in een ander, steeds absurdistischer wordend verhaal. Zwanet, die in dienst is bij de Ongediertebestrijding, vindt in een vervuild kot een vrouw die zich een tijgerin waant en waakt over een dode man. Aanvankelijk lijkt het ene verhaal niets met het andere te maken te hebben, totdat duidelijk wordt dat het in beide gevallen om gedaanteverwisselingen gaat.
Beide verhalen vullen elkaar aan en versterken elkaar. Vreugde klinkt nu eenmaal voller in een context van verdriet en omgekeerd.
Aan de ‘coup de foudre’, de vlaag van verstandsverbijstering, zijn zowel Zwanet en Corinne als de tijgerin ten prooi. Bij Zwanet en Corinne, die allebei eigenlijk hetero zijn, leidt het tot een paradijselijke staat van zijn, terwijl de tijgerin erdoor in een psychiatrische hel is beland. Beide verhalen vullen elkaar aan en versterken elkaar. Vreugde klinkt nu eenmaal voller in een context van verdriet en omgekeerd. ‘In de muziek heet zoiets een contrapunt, een soort tegenmelodie om tot een complexere harmonie te komen’, zo staat het in Stemvorken.
Vervlochten
Gezegd is al dat deze nieuwe roman verwijst naar vorig werk van Van der Heijden, voornamelijk uit de serie van De tandeloze tijd. Uit Homo Duplex, de andere romancyclus waar de schrijver aan werkt, duikt Tibbolt Sating op in Stemvorken. Ook deze hooligan Movo (afkorting van ‘moeilijke voeten’, letterlijke vertaling van Oidipous) is bezig een persoonsverandering bij zichzelf te bewerkstelligen. Daarmee worden in dit boek beide cycli met elkaar vervlochten. Of dat het einde betekent van Homo Duplex en de schrijver verder alleen nog doorgaat met De tandeloze tijd weet ik niet, maar persoonlijk zou ik dat niet erg vinden.
‘De tandeloze tijd’ laat zien dat grote literatuur ook heel dichtbij te vinden is
Dat komt doordat oud-Geldroppenaar Van der Heijden met De tandeloze tijd als een van de zeldzame Brabantse schrijvers – de enige wat mij betreft sinds Antoon Coolen – heeft laten zien dat grote literatuur niet van veraf hoeft te komen, maar ook heel dichtbij te vinden is. U mag dat een primitieve vorm van waardering vinden, maar het zij zo. Omdat ik uit Mierlo kom, vind ik in Stemvorken een dorpsgenote terug in de persoon van Corinne Suwijn. Ook al is zij een romanfiguur, dat geeft mijn lezershart een hupje.
Corinne is een voormalige Kersenkoningin en hoewel inmiddels midden veertig is zij nog altijd een dusdanige schoonheid dat zij de ‘Venus van Mierlo’ wordt genoemd. Over haar is Van der Heijden nog lang niet uitgeschreven. Aan het eind van het boek staat dat Stemvorken wordt vervolgd in een nieuwe roman die Venus van Mierlo gaat heten. En verder worden nog vier andere delen van De tandeloze tijd aangekondigd. Alsof het nog niet duidelijk genoeg is dat het ‘schrijven in de breedte’ van Van der Heijden geen grenzen kent.
A.F.Th. van der Heijden, Stemvorken. De tandeloze tijd. Amsterdam: Querido 2021. 888 pp., ISBN 978902142229, hb., € 29,99.
www.singeluitgeverijen.nl/querido/
© Brabant Cultureel 2021