door JACE van de Ven
Toen ik deze column begon, zette ik onmiddellijk een (1) achter de kop erboven, want ik wist vooraf dat wat ik nu ging vertellen nooit in één aflevering zou kunnen. Komt goed uit, hoef ik het over twee weken niet over carnaval te hebben. Over de betekenis die dat feest zou kunnen hebben, ook in onze tijd nog, mekker ik telkenjare, maar tevergeefs, de viering ervan dendert al decennia voort op inhoudsloze commercie.
Tevergeefs, dat woord past goed bij de wekelijkse Italiaanse operamiddag die zich ’s woensdags in mijn huis afspeelt. Of eigenlijk, de middag speelt zich niet af, maar de opera, op een groot scherm, via een beamer. En degenen die er naar zitten te kijken en luisteren zijn Charles Vergeer en ik. Momenteel zijn we bezig met de 26 opera’s van Verdi, in chronologische volgorde. Zo dadelijk start ik Il Trovatore, jammer genoeg een draak van het zuiverste water, maar ik verheug me nu al op de prachtige muziek.
Charles Vergeer, zijn naam vermeld ik met enige trots, is één van de twee – de naam van de ander hou ik geheim – geleerde vrienden die ik heb. O, ik heb wel meer vrienden die iets gestudeerd hebben – er zitten zelfs professoren tussen – maar je kunt tegenwoordig al hoogleraar zijn met nog minder algemene ontwikkeling dan ik zelf. Met geleerd bedoel ik: geboren voor de wetenschap, steeds op zoek naar de dingen achter de dingen, naar hoe en waarom niet alles altijd is wat het lijkt.
Na een studie klassieke talen en filosofie promoveerde Charles Vergeer (1947) bij Cornelis Verhoeven met een dissertatie over Heraclites. Vanaf de jaren zeventig publiceerde hij tal van artikelen over filologie, filosofie en literatuur. Van Schendel, De Tachtigers, Nietzsche waren daarin onder anderen terugkerende namen, maar de laatste 25 jaar zijn het vooral Marcus en Paulus die hem bezig houden. Via lezing, herlezing en demontage van hun teksten, of beter gezegd, van de oudste teksten van het christendom, – want ze zijn ouder dan de Evangelies – probeert hij zo veel mogelijk te achterhalen hoe de oorspronkelijke tekst zonder latere aanvullingen er uit moet hebben gezien en hoe in de eerste eeuw na de kruisdood van Jezus het geloof zich ontwikkelde en evolueerde tot wat wij nu een kerk noemen. Vergeer gaat daarbij te werk als een soort van restaurateur. ‘Zoals schilderijen in de loop der jaren onder lagen vuil, vernis, beschadigingen en overschilderingen komen te zitten en dan zorgvuldig gereinigd, gerepareerd en gerestaureerd moeten worden, zo geldt dat ook voor teksten van bijna twee millennia terug’, schrijft hij ergens in zijn deze maand verschenen boek De eerste editie van Paulus.
Maar zo ver zijn we nog niet. Wie als leek meer over deze zoektocht zou willen weten, raad ik aan eerst Vergeers eerste boek over dit onderwerp, Een nameloze, Jezus de Nazarener (1997) te lezen. En eventueel ook nog Het Panterjong, leven en lijden van Jezus de Nazarener (2000). In die boeken reconstrueert hij onder meer de lijdensweek waarin Jezus zich tot Koning der Joden laat zalven, de hogepriester Kajafas hem de koningsmantel van het lijf trekt en Jezus’ echte vader, Joseph, hem in het graf legt. Bij Vergeer zijn het niet de Joden die Jezus uit de weg wilden ruimen, maar de Romeinen. En hij draagt daar sterke taalkundige en historische argumenten voor aan.
Tijdens de Goede Week van 2003 schreef ik een paginagroot artikel – en de krant had toen nog grote pagina’s – in het Brabants Dagblad naar aanleiding van deze boeken. En in 2004 kwam de lezing van de twee werken me nog eens van pas toen de Nederlandse première van de bloederige film The Passion of the Christ van Mel Gibson in Den Bosch plaatsvond en een Joodse man mij in een interview wilde uitleggen dat niet de Joden maar de Romeinen Jezus veroordeeld hadden en ter dood gebracht. Hij was mijns inziens terecht bang, dat de ongenuanceerde film het in onze maatschappij latent aanwezige antisemitisme weer eens op zou doen laaien. Tijdens het gesprek dat we hadden zag ik dat hij zich een beetje verbaasde over het feit dat een christelijk opgevoed iemand als ik zo goed begreep wat hij wilde zeggen.
Het zijn vooral de boeken over Marcus en Paulus die Charles Vergeer daarna nog schreef die meer licht werpen op op de verhouding christendom-jodendom. De Romeins-Joodse oorlog en de verwoesting van Jeruzalem en de tempel in het jaar 70 vormen daarin een breekpunt. Voor het jaar 70 bestond het christendom niet dan slechts als joodse sekte. Jezus, Petrus, Paulus en Marcus waren en bleven Joden, gelovend in de Enige en Eeuwige en hunkerend naar Zijn komst en koninkrijk, aldus Vergeer. Maar daarover een volgende keer meer. Eerst Il Trovatore.
Met een uitdagende grijns vertel ik vooraf dat ik lezend over Verdi in een boek van Chris In ’t Velt een citaat van Heinrich Heine tegenkwam: “De verachters van de Italiaanse muziek zullen in de hel hun welverdiende straf niet ontgaan en ertoe verdoemd zijn voor eeuwig de fuga’s van Bach te moeten horen”.
Als het dan toch om Noord-Europese barokmuziek gaat prefereert Charles Vergeer Handel boven Bach, weet ik. Oei, zou hij daarom nog wel over het christendom kunnen en mogen schrijven? Daarover een volgende keer meer.
De eerste editie van Paulus verscheen bij Gompel & Svacina Uitgevers
Na al benieuwd naar de vervolgden (2), (3) en verder…