Habent sua fata libelli, ofwel ‘boeken hebben hun lot’. Het gezegde bedoelt niet alleen dat individuele boeken zo hun eigen geschiedenis kunnen hebben, maar ook dat de betekenis van een boek, de associaties die het oproept, voor elke lezer anders kan zijn. De lezer en het boek verrijken elkaar en soms leidt dat tot een verhaal dat het doorvertellen waard is.
door Lauran Toorians
Als er iemand in de culturele sector is die wel vaart bij de coronapandemie dan is het Ludwig van Beethoven. Het hele jaar 2020 stond in het teken van het feit dat hij in 1770, dus tweehonderdvijftig jaar geleden – in Bonn werd geboren. En nu dit door covid-19 toch minder aandacht heeft gekregen dan gehoopt, is besloten het Beethovenjaar te laten doorlopen tot in de nazomer van 2021. Het lijdt geen twijfel dat Ludwig van Beethoven die eer en alle aandacht volop verdient, maar geld zal bij het oprekken van dit gedenkjaar beslist een belangrijke rol spelen. Er kwamen domweg minder cultuurtoeristen naar Duitsland (en naar Wenen?) dan gehoopt en die krijgen nu een tweede kans. Althans, als het virus en die toeristen een beetje meewerken. Beethoven zelf zou ervan hebben genoten. Als een van de eerste culturele freelancers kende hij de waarde van het geld en zag hij er bij leven geen been in om dezelfde compositie aan twee verschillende uitgevers te verkopen.
Dat ik zelf al een leven lang met Beethoven deel, dank ik aan mijn vader die muziekliefhebber was en een ware Beethoven-fan. Ik groeide er dus mee op en hoewel mijn eigen belangstelling lang passief was, veranderde dat gestaag toen ik op de middelbare school zat en na mijn eindexamen. Ik ging bewuster luisteren en over Beethoven en andere klassieke componisten lezen en ergens in die middelbare schooltijd legde ik de hand op een exemplaar van de Nederlandse vertaling van de eerste biografie: Ludwig van Beethoven. Geschiedkundige bijdragen en verhalen, eigenhandig geschrevene brieven, fac-simile enz. van dezen beroemden componist, bij een verzameld en uitgegeven door Dr. F.G. Wegeler, Ferdinand Ries en J. Ridder von Seyfried. Uitgegeven te Leiden bij D. Du Mortier en Zoon in 1840’. De componist overleed in 1827 en het gaat hier dus om een getuigenissen van mensen die hem van nabij kenden.
Enkele jaren later bracht ik na mijn eindexamen in mijn eentje drie weken door in Wenen. Het was een Schubertjaar met exposities en veel muziek, maar ik bezocht ook alle te bezoeken plekken met een relatie tot Ludwig van Beethoven. De man verhuisde met grote regelmaat, dus dat waren er veel. Later bezocht ik ook het geboortehuis in Bonn en las ik zijn nagelaten brieven en ik moet zeggen dat ik de mens zeker zozeer ben gaan waarderen als zijn muiziek.
De biografie uit 1840 – de oorspronkelijke uitgave, Biographische Notizen über Ludwig van Beethoven, verscheen in 1838 – kocht ik op een ‘rommel-, antiek-, kunst- en evenementenmarkt’ die vanaf 1975 vele jaren op zaterdag plaatsvond in het centrum van Tilburg. Een van de initiatiefnemers en vaste deelnemers aan die markt was Thomas Leeuwenberg, eigenaar van veruit het mooiste antiquariaat in Noord-Brabant: De Rijzende Zon (de winkel is ‘vaak open’ vermeldt de website). Leeuwenberg had vaak de meest wonderlijke boeken uitgestald op een marktkraam of gewoon uitgespreid op een kleed op de grond. Uit zo’n stapel viste ik Beethoven. Honderd gulden, stond er voorin, met om dat te onderbouwen ‘met. orig. steendrukken’. Thomas Leeuwenberg kende mij toen al als klant en ik moet erg zielig hebben gekeken, want voor veertig gulden mocht ik het boek meenemen en ik ben er nu – ruim veertig jaar later – nog steeds gelukkig mee.
Los van de inhoud en inderdaad enkele lithografieën van een portret en facsimile’s van Beethovens handschrift bevat het boek nog meer interessante informatie. Om te beginnen een stempel en een handtekening die bewijzen dat het exemplaar afkomstig is uit de bibliotheek van ‘J. Martin. S. Heuckeroth’.
Jacob Martin Severinum Heukeroth (1853-1936), telg uit een familie van musici, was violist en dirigent. Van 1889 tot in 1892 was hij kapelmeester van het orkest van de schutterij en docent aan de muziekschool in ’s-Hertogenbosch. Met een tussenstop in het Concertgebouworkest werd hij een jaar later dirigent bij de Arnhemsche Orkest Vereeniging waar hij eerst de negende symfonie dirigeerde en daarna ook een serie met alle symfonieën van Beethoven. Ook dirigeerde hij daar op 17 oktober 1903 tijdens een tweedaags muziekfeest in Musis Sacrum de Nederlandse première van de derde symfonie van Gustav Mahler. Dat was nog geen week voordat de componist dit werk zelf kwam dirigeren bij het Concertgebouworkest in Amsterdam. Op de tweede avond stonden in Arnhem werken op het programma van Bach, Händel en (opnieuw) de negende symfonie van Beethoven.
In 1904 keerde Heuckeroth terug naar zijn geboortestad Amsterdam waar hij onder Mengelberg aantrad als tweede dirigent van het Concertgebouworkest. Kortom: niet de eerste de beste als eerdere eigenaar van mijn boek.
Maar Heuckeroth was niet de eerste eigenaar. Dat is waarschijnlijk een mij verder onbekende Adriaans wiens naam in potlood boven die van Heuckroth op de Franse titel staat geschreven. Bijzonder is dat op bladzijde vi onder de ‘Voorrede van den Vertaler’ van deze man, en eveneens in potlood, een aantekening staat: ‘De familie Beethoven is herkomstig uit Antwerpen. V. Beethoven’s vader was te Antwerpen geboren en één van een aantal broeders. Van een oudere dies broeders van Beethoven’s vader leeft thans nog een afstammeling te Maastricht die ik onlangs hier gesproken heb. / Weert 1866, Dr. Adriaans’. Deze mededeling is niet helemaal juist – Ludwigs opa kwam uit Mechelen, de familie oorspronkelijk uit de buurt van Tongeren in Belgisch-Limburg – maar het is een feit dat er in de jaren rond 1800 Van Beethovens woonden in Maastricht.
De ‘Voorrede van den Vertaler’ is in het boek ondertekend met ‘Leiden Februarij 1840’, maar geen naam. Ook op dit punt biedt ‘Dr. Adriaans’ uitkomst. In dezelfde potloodhand als zijn notitie onderaan op deze pagina, voegde hij namelijk hier ook een naam toe. De vertaler van deze biografie wordt hier genoemd als ‘J.A. Susanna. Joannes Andreas Susanna (1795-1859) was bij leven Administrateur van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden (een voorganger van het huidige Naturalis) en van zijn hand zijn enkele publicaties bekend, maar niets wat wijst op een speciale band met Beethoven. Bibliotheekcatalogi zijn ook niet op de hoogte van het feit dat hij dit boek vertaalde, dus hier verraadt mijn boek een geheim.
Waarom Susanna dit boek over Ludwig van Beethoven vertaalde, is dus niet zeker. Wellicht kreeg hij het verzoek daartoe van de uitgever die immers ook in Leiden was gevestigd. Het ‘Levensberigt’ dat [Samuel Constantinus] Snellen van Vollenhoven schreef voor het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1860 noemt deze vertaling niet, maar vermeldt wel dat Susanna weliswaar geen musicus was, maar wel een ‘een groot liefhebber en juist beoordeelaar van toonkunst’. Hij was ook beschermheer van het kerkkoor van de Sint-Petruskerk aan de Langebrug in Leiden, de parochiekerk waar hij ook in het kerkbestuur zat. Deze parochiekerk was in 1835-1836 gebouwd en werd in 1933 na een brand gesloopt. Zij stond op een deel van het terrein dat door de ramp met het kruitschip in 1807 was vrij gekomen voor nieuwbouw. Die plek moet voor Susanna bijzonder zijn geweest, want als schooljongen overleefde hij die ramp ternauwernood. Twee uur nadat op 12 januari 1807 om kwart over vier ’s middags het in de gracht het Steenschuur gelegen kruitschip Delfs Welvaaren explodeerde en een groot deel van Leiden verwoestte, werd hij met enkele medeleerlingen levend en ‘zonder belangrijke kwetsuren’ onder het puin van zijn school vandaan gehaald.
Als halve wees (hij was nog geen twee toen zijn moeder overleed) werd hij vervolgens naar het proseminarium (kleinseminarie) in Uden gestuurd. Bij de Kruisheren, dus. Omdat dit alles nog voor het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland was, moest dit buiten de Republiek en Uden, in het land van Ravenstein, vormde een veilig oord voor katholieke instellingen als kloosters en kloosterscholen. Tot zijn veertiende bleef Susanna in Uden, maar hij had geen roeping en hij liep er weg. Verdere scholing ontving hij niet, maar het is duidelijk dat hij toch zijn weg in het leven vond en uiteindelijk in geleerde kringen in Leiden en elders zijn mannetje stond. In 1829 werd hij lid van het Groningsch Genootschap tot bevordering der natuurlijke historie te Groningen en in 1838 van het Noord-Brabantsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Of bij dat laatste nog een rol speelde dat hij in Uden was schoolgegaan, is niet duidelijk. Waarschijnlijk ging het vooral om de Kunsten en Wetenschappen. In 1837 werd hij benoemd tot corresponderend lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen en dat was zeker vanwege verdienste. Misschien herkende hij – als selfmade man – iets van Beethoven in zichzelf.
Ik kocht halverwege de jaren zeventig dus een bijzonder boek dat mij niet alleen door de inhoud en de samenstellers dichter bij Ludwig van Beethoven bracht, maar dat in Heuckeroth ook een bijzondere eerdere eigenaar heeft gehad en door de aantekeningen van Adriaans uit Weert onthult wie de vertaler van dit werk is. Een vertaler bovendien die mij meer dan de uitgever verbindt met het Leiden dat ik als student leerde kennen en die zelf ook weer een band met Noord-Brabant had.
Over de samensteller van het boek heb ik het nog niet gehad. Door hen zijn we één handdruk verwijderd van de componist zelf, voor wat dat waard is. Franz Gerhard Wegeler (1765-1848) was een jeugdvriend van Beethoven uit Bonn. De twee hielden steeds contact en Wegeler verbleef ook enkele jaren in Wenen. Hij was arts en kreeg in Bonn een aanstelling als professor in de gerechtsgeneeskunde en de obstetrie. In 1802 trouwde hij met Eleonora von Breuning, pianoleerling van Beethoven en dochter van Helene von Breuning die de jonge Beethoven introduceerde in de betere kringen in Bonn en zo op weg hielp. Samen met Ferdinand Ries (1784-1838) geldt Wegeler als een belangrijk Beethovenbiograaf. Ook Ries kwam uit Bonn. Hij was de zoon van ‘Musikdirektor’ Franz Anton Ries bij wie Beethoven in de leer was geweest en reisde op zijn beurt in 1802 Beethoven achterna naar Wenen om bij hem in de leer te gaan. Zijn composities raakten snel vergeten en krijgen pas recent weer enige aandacht, maar zijn vriendschap met Beethoven en de daaruit voortgekomen biografische aantekeningen – ‘mijn’ boek, dus – hebben hem beroemd gemaakt.
Ignaz Xaver von Seyfried (1776-1841) is de enige geboren Wener in het gezelschap. Hij was een leerling van Mozart, Koželuh en Albrechtsberger en volgde Emanuel Schikaneder – tekstschrijver van Die Zauberflöte – op als Kapelmeester van het Theater an der Wien, waar Beethoven een tijdje inwoonde. De twee waren bevriend en von Seyfried dirigeerde de eerste uitvoering van de originele versie van Beethovens Fidelio. Zelf was hij een productief componist van vooral theatermuziek en een belangrijk muziektheoreticus. Bij de uitvaart van Beethoven dirigeerde hij het Requiem van Mozart dat hij uitbreidde met een ‘Libera me’. Dat vond op 29 maart 1827 plaats in de Alserkirche (ook Trinitarierkirche) in Wenen waar in het begraafboek werd genoteerd: ‘Ludwig van Beethoven, ongehuwde componist, geboren in Bonn in het [Duitse] Rijk, 57 jaar oude, gestorven aan waterzucht, begraven op 29 maart op de godsakker van het dorp Währing.’
In diezelfde Alserkirche werd ruim twee jaar later, op 4 oktober 1829 de bekende Mis in Es-Dur (D 950) van Franz Schubert voor het eerst uitgevoerd. Schubert zelf lag toen al bijna een jaar net niet naast Beethoven of het Währinger Friedhof dat beiden al lang weer hebben verlaten voor een eregraf elders in Wenen. Vele jaren later, in het Schubertjaar 1978 hoorde ik in diezelfde kerk diezelfde mis. Weer vele jaren later woonde ik een semester in Wenen in dezelfde straat vanwaar uit de Josefkirche Franz Schubert op 21 november 1828 naar zijn graf werd gedragen. Of het cirkels zijn die zich sluiten, weet ik niet. Misschien zijn het spiralen van associaties, aan het draaien gebracht door een boek uit mijn boekenkast. En wie ervoor open staat, is Wenen een historisch prentenboek vol associaties die niet alleen muzikaal van aard zijn.
Duidelijke, maar niet opdringerige plaquettes op alle panden die er toe doen – en dat zijn er heel veel – helpen om dat prentenboek te ontsluiten. Mijn eigen verbondenheid met die stad is net zo oud als die met Beethoven, maar komt via mijn moeder. Haar ouders, mijn opa en oma, namen kort na de oorlog enige tijd een Weens meisje als pleegkind in huis. Mijn moeder onderhield nog lang contact en zo had ik een Weense ‘tante’, maar dat is een ander verhaal.
Wie de Beethovenbiografie in de vertaling van Jan Andreas Susanna wil lezen, kan terecht bij Google Books. Wie het boek wil kopen moet wat geluk hebben en misschien ook wel zielig kijken. Op het internet vind ik twee exemplaren, het ene onlangs verkocht voor honderddertig euro, het andere aangeboden voor ruim elfhonderd euro. Beide exemplaren zijn in leer gebonden, met goud op snee, en daarmee luxer uitgevoerd dan het mijne, maar ze missen de aantekeningen van Heuckeroth en Adriaans. Ik leg er maar een briefje in: dit exemplaar moet na mij naar de Koninklijke Bibliotheek. Het identificeert de vertaler.
© Brabant Cultureel 2020
Lees ook op Brabant Cultureel een column van JACE van de Ven
De dochter van Beethoven