door JACE van de Ven • Fotografie Fried Waterschoot
Ooit het ideaal van een boerengezin in de Kempen: een stamboekstier op stal en een zoon op het seminarie. Zo begint het bijschrift bij het portret van pater Fried van der Looy (1912-1976) uit Hoogeloon die in 1941 tot priester werd gewijd in de Congregatie van de Heilige Geest. Hij zou missionaris worden in Brazilië en is nu een van de vijf hoofdpersonen rond wie in Museum De Acht Zaligheden in Eersel de expositie Voor God en het avontuur is samengesteld.
De titel van deze tentoonstelling is mij uit het hart gegrepen. Geboren in 1949 en opgegroeid in een Brabants dorp ben ik in 1962 zelf nog naar het klein seminarie, een ‘paterkesfabriek’, gegaan. Ik denk dat de ‘roeping’ daartoe meer te maken had met zin voor avontuur dan met innerlijke devotie. De paters kapucijnen bij wie ik terecht kwam, ronselden hun aspirant-ordegenoten destijds onder meer met een fotoboekje dat Achter de Muur heette. Daarin stonden niet alleen foto’s van achter de kloostermuur, maar ook van missionarissen die door de rimboe ploeterden of met inboorlingen aan het werk waren of samen met hen plezier maakten. Dat was andere koek dan rozenhoedjes bidden.
In Eersel hangt ook een prachtige, wervende foto. Hij is van broeder Zachary van de Witte Paters. De baardige broeder zit op een stoere motor en heeft de zaken duidelijk onder controle. Broeder Zachary is de heeroom van Frans van der Weijst (1931), een van de vijf religieuzen rond wie de expositie is opgebouwd. Het zou mij niet verbazen als die foto van heeroom Zachary Frans ooit heeft overgehaald om naar het seminarie te gaan.
Ach, het was zo’n andere tijd in Brabant voor 1965, het leven verliep onder de alles bestierende almacht van de katholieke kerk. Elke familie wilde wel een kind dat goed genoeg werd bevonden om deel uit te maken van dat instituut. De pastoor was de belangrijkste persoon in een dorp, gewaardeerd als hij zich sociaal gedroeg, maar ongeliefd als hij zich boven zijn kudde verheven voelde. Dat laatste kwam nogal eens voor.
Anders was dat bij paters, zusters en broeders die in de missie werkten. Die waren zonder meer populair en boven kritiek verheven. Elk dorp had er wel een aantal. Om de zoveel jaar kwamen zij even op verlof om giften in ontvangst te nemen om hun werk nog beter te kunnen doen. Het was de tijd van voor de televisie en her en der in de wereld bestonden nog witte plekken op de landkaart. Daar waren die paters en zusters actief. Zij vertelden er spannende verhalen over en verkochten exotische kunstvoorwerpen die in hun missiedorp gemaakt waren. Moed en goedheid kwamen in deze figuren samen en heel wat kinderen wilden later ook missionaris of missiezuster worden.
En veel ouders ook. In Eersel hangt het doodsprentje van van Maria Wouters-Van der Aalst (1885-1966), moeder van missiezuster Maria Clementina Wouters die in Congo en Brazilië werkte. Daarop spreekt zij kinderen en kleinkinderen aan: ‘Met vader bid ik in de hemel dat enkele van onze gezinnen een priester mogen voortbrengen tot stut en steun van de kerk.’
Gelukkig heeft Maria niet meer geweten dat onmiddellijk na haar dood het katholiek leven als los zand uit elkaar viel en dat er nauwelijks nog een zuster of pater vertrok naar wat opeens de Derde Wereld ging heten.
Momenteel zitten er her en der nog enkele bejaarde paters of zusters in vroegere missiegebieden, laatste vertegenwoordigers van een fenomeen dat niet veel langer dan een eeuw heeft bestaan. Pas in 1853 herkregen de katholieken na twee eeuwen tegenwerking van protestants Nederland hun recht om zelf over hun geloof te beslissen terug. Er kwamen nieuwe kloostergemeenschappen. Die bloeiden vrijwel onmiddellijk en richtten zich al snel op de verbreiding van het katholicisme in andere werelddelen. Daarbij kwamen ze er al snel achter dat missionering meer bestond uit ziekenzorg, onderwijs en scholing dan uit dopen.
Dat weerhield jongeren er allerminst van om naar de missie te willen. Integendeel. Vanaf eind negentiende eeuw tot halverwege de twintigste eeuw trokken honderden missionarissen, broeders en zusters de wereld in. Vanaf hun vroegste jeugd maakte het katholieke onderwijs hen daar warm voor. In Eersel liggen een aantal leesboekjes uit het lager onderwijs van vóór het Tweede Vaticaans Concilie die de katholieke boodschap hapklaar aan kinderen verkochten. En uiteraard kwamen missionarissen tijdens hun verlofperiode in de klas hun avonturen vertellen. Dat was een ander leven dan dat in een Kempisch dorp waar de hele dag op de boerderij of in de sigarenfabriek geploeterd moest worden.
Het had succes, tussen 1890 en 1960 waren er alleen al bij de Missionarissen van het Heilig Hart liefst 2.500 priesterstudenten. Tientallen missieordes stuurden mensen naar de hun toegewezen missiegebieden, tot, zoals gezegd, de ontkerkelijking toesloeg en de hele zaak in een mum van tijd in elkaar zakte. Mensen die opgroeiden tijdens het Rijke Roomse leven keken met verbazing naar de snelheid waarmee aan deze glorieuze tijd een einde kwam. Ik weet nog dat ons moeder zei: “Het zal nog es zo wijd komme, da de zwartjes óns moete komme bekeere.”
Mijn moeders opmerking gaat er nog vanuit dat katholiek zijn de norm was. Die vanzelfsprekendheid wordt op de expositie in Eersel mooi verwoord in een opstel dat de nu zesenzeventigjarige Wil Biessen heeft geschreven over zijn herinneringen aan 1951, toen missionaris Fried van der Looij voor even terug was in Hoogeloon. Biessen was toen zeven jaar. Hij schrijft onder meer: ‘De missie waar de pater vandaan kwam, was voor mijn kinderlijk begrip een land heel ver weg, een land dat gewoon “de missie” heette.’ Omdat het carnavalstijd was, ging hij samen met zijn buurmeisje Lena van Hoof langs de deuren. Hij met wat hij noemt de ‘foepelpot’ en Lena met een ‘peekoffiebuske’ waar bovenin een gleufje was gemaakt. Ze haalden meer dan tien gulden op die zij de volgende dag op de ‘glijer’ naar de pater gingen brengen.
De tentoonstelling Voor God en het avontuur lijkt mij vooral warme herinneringen op te roepen bij oudere Brabanders. Jongeren van nu zal het onderwerp waarschijnlijk koud laten. Jammer, want de inrichters slagen er in om over te brengen dat het om mensen ging die hun leven gewijd hebben aan hun idealen. Dat blijft mooi, al worden die idealen nu nauwelijks nog begrepen. Feit blijft wel dat de landen waar de geportretteerde figuren – Fried van der Looij, Jan Smetsers, Frans van der Weijst, Maria Clementina Wouters en Mariette Versmissen – gewerkt hebben, ongetwijfeld iets aan hun inzet te danken hebben.
‘Voor God en het avontuur’ is tot half januari te zien in Museum De Acht Zaligheden, Kapelweg 2 in Eersel. Vanwege corona is het museum alleen open op woensdag, donderdag, vrijdag en zondag van 13.00 tot 17.00 uur.
© Brabant Cultureel 2020
Nog een “missie” herinnering: ook vanuit mijn Brabants geboortedorp waren diverse missionarissen en zusters werkzaam in verre, voor ons volkomen onbekende landen. Om iets voor hen te kunnen doen werd ons als kinderen gevraagd de “zilveren” capsules op de flessen van de melkboer te verzamelen voor de missie. Hoe het precies werd georganiseerd weet ik niet , maar er werd blijkbaar voor gezorgd dat al die dopkes werden ingewisseld voor contanten, die dan naar de missie werden gestuurd. Flessendopkes in vele kleuren o.a. blauw voor melk, groen/wit voor de yoghurt en bruin voor de havermoutpap, blauw-wit voor de rijstepap, althans in mijn herinnering.
Wij maakten er een “gewaagd” grapje over in de jaren vijftig: we kregen zogenaamd een bedankbrief terug vanuit de missie: “dankjewel voor het zilverpapier..het was erg lekker”….