Stedelijk Museum Breda heeft een ambitieus beleidsplan: ‘Nassau, Breda en het ontstaan van Nederland’. Het thema krijgt twee kelderzalen die eind 2022 worden ingericht. Het museum sluit dan enkele maanden. Voor het Begijnhof, de Grote Kerk en het Kasteelplein heeft het museum eveneens ideeën. Het plan moet binnen enkele jaren leiden tot 100.000 bezoekers per jaar. Algemeen directeur Dingeman Kuilman: ‘We moeten Breda zijn museale traditie teruggeven’.
door René van der Velden, foto’s Kees van Dongen
Welke gevolgen heeft de coronacrisis voor het museum?
“Dit jaar missen we de helft van onze bezoekers. Dus grofweg ook de helft van onze omzet. De zomerperiode was slap, maar dat wisten we ook omdat we geen tentoonstellingen gewisseld hebben. Afgelopen periode met Jan Hoek was heel goed, we hebben tienduizend bezoekers gehaald. Voor volgend jaar rekenen we erop dat we minimaal een kwart minder hebben dan we nodig hebben.”
U bent eind 2016 aangetreden als algemeen directeur.
Wat is er de afgelopen vier jaar bereikt?
“Breda is een rommelige museumstad. Over de museale geschiedenis van Breda zou je een goede roman kunnen schrijven: je hebt een Museum voor Volkenkunde gehad, een Bisschoppelijk Museum, een Breda’s Museum, De Beyerd, Graphic Design Museum, MOTI. Er is veel verknoeid, we hebben veel rommel moeten opruimen. We moeten deze stad zijn museale traditie teruggeven. We werken aan een museum waarin je eigenlijk het gevoel hebt dat het er altijd geweest is. Dat is het simpele doel. Als dat lukt, hebben we het goed gedaan. Ik kijk tot nu toe met enige tevredenheid terug wat voor mij als gereformeerde jongen van boven de rivieren best bijzonder is. De hele sfeer rond het museum is veel positiever geworden in de stad. We hebben ontdekt hoe we het beste kunnen programmeren. Onze medewerkers en partners hebben het hartstikke goed gedaan. Er ligt een solide basis. De bezoekersaantallen liggen op schema.”
Er is veel verknoeid, we hebben veel rommel moeten opruimen
Het nieuwe vierjarenplan rept van 100.000 bezoekers in 2023.
Is dat realistisch? En waar moeten al die mensen vandaan komen?
“Die cijfers zijn stevig onderbouwd. Wisseltentoonstellingen voor een breed publiek trekken zo’n twintigduizend bezoekers uit een brede regio, Noord-Brabant en een stuk Vlaanderen, een straal van veertig kilometer. Met drie wisseltentoonstellingen per jaar zijn dat zestigduizend bezoekers. De stad Breda telt een miljoen dag- en weekendbezoekers per jaar. Die komen vooral voor de horeca en de winkels en veel te weinig voor erfgoed en cultuur. Het móet mogelijk zijn om veertigduizend mensen daarvan naar het museum te lokken. Dat is een reële doelstelling.”
Waarom komt er zoveel aandacht (twee zalen) voor een Nassauprogramma?
“Binnen Breda is er enige bekendheid met het Nassauverleden. Buiten Breda zit iedereen je glazig aan te kijken. Dat niet iedereen in Nederland de Prinsenkapel kent, is een tekortkoming van Breda. Dat is een geweldige plek als je begrijpt waar die plek voor staat. Als je als stad niet de moeite neemt om dat aan iedereen te vertellen, dan doe je iets fout. Het zijn spannende, spectaculaire, boeiende verhalen die betekenis hebben voor de stad en voor Nederland als geheel. Het probleem is dat te weinig mensen het weten te vinden. De betekenis van je monumenten, de geschiedenis, de belangrijke figuren uit de geschiedenis: vertel het verhaal!”
‘Nassau, Breda en het ontstaan van Nederland’.
Wanneer is Nederland volgens uw visie ontstaan?
“In de periode van de Bredase Nassaus. De droom ontstaat dan om vorm te geven aan Nederland met Breda in het centrum. Aan die droom kwam een einde toen Willem van Oranje hier zijn boedel op karren laadde en richting Duitsland vertrok. Dat was het einde van de droom en van de bloeitijd van Breda. Het was het einde van het eerste deel van de Nassaudynastie, een heel betekenisvol moment. Breda was met Hendrik III van Nassau via Karel V verbonden met het grootste machts- en cultuurcentrum van die tijd. Dat is ook een Nederlands verhaal. Het Nederland dat we nu kennen is het gevolg van de scheiding tussen Zuid- en Noord-Nederland. Die scheiding is het grote verhaal.”
Te weinig mensen kennen het Nassauverleden van Breda. Vertel dat verhaal!
In het beleidsplan zit de wens voor een monumentaal kunstwerk?
“De historische helden van Breda zijn onzichtbaar. We hebben ergens dat buitenstandbeeld van Willem III dat mooi verscholen tussen de bomen staat. En je hebt het grafmonument van Engelbert II. Maar Hendrik III heeft geen grafmonument, dat kwam er niet meer van. Wat we nodig hebben is een monument dat recht doet aan de betekenis van Hendrik III: een echt, herkenbaar standbeeld, bij voorkeur op het Kasteelplein. Wat ik voor me zie is dat je straks in twee kelderzalen van het museum een overzicht hebt van het Nassauverhaal zoals dat hoort. Wat daar bij hoort is een app waarmee mensen vanuit ons museum de stad verkennen langs het Begijnhof, de Grote Kerk, de Catharinastraat en het Kasteelplein. Zo krijgt de publieke ruimte betekenis. Hierdoor wordt Breda de tegenhanger van Delft, een stad die ook interessant is voor bezoekers uit Groningen of Brussel.”
In het plan wordt gesproken over een nieuw museum op het Begijnhof.
Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
“We zijn samen met het Begijnhof bezig om een nieuw, groter museum te ontwikkelen waarin het verhaal van de Begijnenbeweging en Johanna van Polanen wordt gecombineerd met de presentatie van relieken uit de Hamers-IJsebrand-collectie. De ambitie ligt hoog, het is de bedoeling om dit concept goed te laten aansluiten op de nieuwe Nassaupresentatie in ons museum. De basis voor de samenwerking is stevig, maar het heeft nog wel wat voeten in de aarde voordat een en ander gerealiseerd zal zijn.”
Het museum krijgt in de toekomst drie wisseltentoonstellingen per jaar, in januari, mei en september. De al bekende onderwerpen zijn onder meer modefotograaf Sacha van Dorssen, de kunstenaars Pieter Laurens Mol en Ruud van Empel, Daniëlle Lemaire over Nick Drake, Marenne Welten over de geschiedenis van dit oudemannenhuis en het huwelijk van Willem van Oranje en Anna van Saksen. Lijkt nogal willekeurig. Wat zijn de criteria?
“De basis van dat programma wordt gevormd door twee lijnen: eigentijdse beeldende kunst en cultuurgeschiedenis. Voor beide vinden we het belangrijk dat er een relatie is met de stad en de regio. En dat het relevant en aantrekkelijk is voor een breed publiek. Dus dan krijg je wisseltentoonstellingen van beeldend kunstenaars, zowel de grote namen als kunstenaars aan het begin of halverwege hun loopbaan. En een serie wisseltentoonstellingen over de Bredase Nassaus. Daarnaast willen we tweejaarlijks een tentoonstelling maken voor nieuwe publieksgroepen. Denk bijvoorbeeld aan een project over games en beeldende kunst in samenwerking met BUAS. Of een tentoonstelling met Tiësto en Hardwell over clubcultuur. De collega’s van het vroegere Breda’s Museum hebben heel goed werk gedaan met het verzamelen van Van Schendel en de schilders van Dongen, zoals Allebé, Klinkenberg en Liebermann.”
In het Beleidsplan is te lezen dat ‘de ligging en enkele specifieke kenmerken van het gebouw problematisch zijn waardoor het museum ernstig belemmerd wordt in de ambitie om (inter)nationale topstukken te tonen’. Hoe dramatisch is het?
“Het gebouw waarin we zitten is gebouwd als Graphic Design Museum: met drie kelderzalen zonder daglicht en beperkte voorzieningen voor ingewikkelde transporten en bruiklenen. Later kwam de digitale kunst, dat transport gaat met een druk op de knop. De veiligheidseisen voor de hoogste categorie kunstwerken zijn extreem streng. Dan moet alles helemaal kloppen. Omdat een groot deel van het gebouw onder de grond zit, liggen de eisen van brandveiligheid en de veiligheid van kunstwerken niet op een lijn. Misschien is dat in de toekomst op te lossen. Maar voorlopig gaat die grote Velázquez-tentoonstelling er niet komen, vergeet het. Ik vind dat ook niet erg, want er is zoveel kwaliteit binnen handbereik waar ook een breed publiek in geïnteresseerd is. Ik vind het bijna een vorm van luiheid om alleen maar voor prestige en grote namen te gaan.”
Papier van beleidsplannen is geduldig. Waar de liefhebbers van beeldende kunst zich op korte termijn – onder voorbehoud van de ontwikkelingen van het coronavirus – op kunnen verheugen is een tentoonstelling met realistische meesterwerken van onder anderen Dick Ket, Jan Mankes en Carel Willink uit het wegens verbouwing gesloten Museum Arnhem. Om alvast in de agenda te noteren, de opening is gepland voor zaterdag 19 december 2020.
Breda en de Nassaus
De band tussen het Huis Nassau en Nederland ontstond in 1403 in Breda. Graaf Engelbrecht I van Nassau trouwde in dat jaar met Johanna van Polanen, vrouwe van Breda. Door hun groeiend familiebezit behoorden de Bredase Nassaus al snel tot de hoogste edelen van ons land. Zo bekleedde Graaf Hendrik III van Nassau (1483-1538) hoge burgerlijke en militaire ambten.
Hendrik verbouwde het Kasteel van Breda tot een groot renaissancepaleis dat nu, van alle glorie ontdaan, het hoofdgebouw is van de Nederlandse Defensie Academie (voorheen KMA). In 1544 kwam het complex door een erfenis in handen van Willem van Oranje, toen pas elf jaar oud. In 1552 werd hij ingehuldigd als Baron van Breda. In 1557 ontvluchtte hij de stad omdat de Spaanse koning Filips II zijn arrestatie had bevolen.
De Nassaus waren belangrijk voor de ontwikkeling van Breda. Zij gaven de aanzet voor de welvaart van Breda en hun aanwezigheid stimuleerde de kunstsector, edelsmederij, design en architectuur.
Er is nog veel dat herinnert aan de Nassaus: het Kasteel van Breda, de Grote Kerk (waar negen Nassaus én de eerste Prins van Oranje begraven liggen onder prachtige grafmonumenten), het Begijnhof, tientallen hofhuizen van leden van de hofhouding, een jachtslot, en stadspark ’t Valkenberg.
Lees ook op Brabant Cultureel:
Ambachtslieden in Breda hadden status dankzij de Nassaus
Lees meer over Breda, de Nassaus en Hendrik III
Afbeelding boven dit artikel > Portret van Hendrik III van Nassau, ca. 1516 – 1517
© Brabant Cultureel 2020
Trots op onze Museumdirecteur Dingeman Kuilman.