Het leven is een ijsje! In deze zomerse hitte is een ijsje welverdiend na een spelletje of een stout liedje. Maar het smelt snel. Zoveel wordt duidelijk uit ‘Ik schrijf, ik schrijf wat jij niet ziet’, de debuutbundel van het duo Karlijn Vlaardingerbroek (1990) en Kristel Peijnenborg (1987) uit Tilburg. De titel sluit aan op het kinderspelletje Ik zie, ik zie wat jij niet ziet, en de kleur is…?
door Carina van der Walt
Lichtvoetigheid is bijzonder welkom in een tijd waarin het virus Covid-19 de wereld overheerst. Zo was het ook voor het schrijf- en tekenwerk van F. Harmsen ter Beek en Charlotte Mutsaers, vriendinnen en dubbeltalenten, twintig jaar na de Tweede Wereldoorlog. En zo was het ook voor het dicht- en tekenwerk van dubbeltalent Tineke Zaadnoordijk eind jaren tachtig. Met Ik schrijf, ik schrijf wat jij niet ziet plaatsen Vlaardingerbroek en Peijnenborg zich in een herkenbare stijl.
Hun veelbelovende geluiden duiden op iets meer dan zomaar een debuut. Zij lijken aan te sluiten bij een moderne naoorlogse stijl die in de eenentwintigste eeuw nog steeds van toepassing is. Wat zijn de kenmerken van deze nieuwe stijl, dit genre in de dop? En hoe sluiten Vlaardingerbroek en Peijnenborg daarbij aan?
Cowboyachtig
Nieuwe, jonge dichteressen van rond de dertig verschijnen elke twintig à dertig jaar aan de literaire horizon. Het zijn cowboyachtige veroveraars van mannenharten. Hun biologische klokken tikken al luider – tik-tok, tik-tok. Ze zijn stoer en niet te stuiten, want de tijd dringt. Maar ze blijven ook nog een beetje meisjesachtig. Ze spelen onschuld. ‘Spiegeltje, spiegeltje aan de wand. Wie is de mooiste van het hele land?’, vragen zij voortdurend in hun gedichten en verhalen. Soms schemert er iets dreigends, iets hartverscheurends of iets wreeds door. Het zijn romantische zielen, maar ze staan centraal in hun schrijfwerk met een bijzonder sterk eerste persoonsperspectief. Mannen zijn eigenlijk nooit meer dan aanleiding. Zij dichten en tekenen en zingen.
De gedichten van Vlaardingerbroek en Peijnenborg trekken de lezer de wereld van de alleenstaande Dertiger in. Zij schrijven literaire selfies. Al koketterend spiegelen zij zichzelf aan de mannen in hun levens – de exen en de liefjes. Zo komen en gaan de mannen in het gedicht startpagina van Vlaardingerbroek. Ze worden in haar liefdesgeschiedenis beschreven als ‘mijn liefde’ en ‘mijn eendagsvlieg, mijn minnaar’. De ‘ik’ blijf hier als vertelster de enige constante factor. In de slotregels komt zij tot de ietwat pijnlijk ontnuchterende gevolgtrekking: ‘Al mijn minnaars zijn nu vader / en ik nog vrijgezel’.
Vlaardingerbroek kan suggestie goed hanteren in Ik slik je in. Het gaat in dit gedicht over het volledig consumeren van de geliefde. De ik-persoon snoept haar liefje op als een vanille-ijsje met stukjes trekdrop. Door de herhalingen wordt de tekst zo ritmisch dat het een liedje wordt:
De condensdruppels
die rondom jouw heet bezwete lijf zweven
ik doe niets anders dan ze opvreten
als een bezetene
Liedjes
Herhaling als een lyrische element heeft bijna vanzelfsprekend liedjes tot gevolg. Dat geldt des te meer voor Vlaardingerbroeks gedichten zoete zomer, lijmen en nieuw lijf.
Zoete, zoete zomer
met je zomerkleuren
zomergeuren
zomerpakjes
zomerjasjes
Zomerwarmte
zomerhuid
zomervachtjes
zomerbruin
Zomermeisje
zomerjurk
zomerkusje
zomerflirt
F. Harmsen ter Beek maakte voor haar vriendinnen vaak kleine tekeningen of miniatuur beeldhouwwerkjes in walnootdoppen die ze ondertekende met ‘Fritzi’. In eigen handschrift schreef zij hun ook brieven in dieren- en plantenvormen. Haar Slakkenbrief aan Toon en Tita Pannekoek (eind jaren vijftig), haar Vlinderbrief in 1962 aan Peter Vos en haar Grasbrief aan Vasalis in 1998 zijn dezelfde type speelse creaties in dezelfde ijsjeskleuren als in Ik schrijf, ik schrijf wat jij niet ziet. Maar het gedigitaliseerde handschrift in deze bundel is van Peijnenborg en niet van Vlaardingerbroek. In 1965 debuteerde Harmsen ter Beek met Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten. Dat was meteen een groot succes. Zij werd bekend als dubbeltalent en een ‘author’s author’. Haar huis was een zoete inval voor dichters. Is Vlaardingerbroek een herrezen Harmsen ter Beek?
Spelletjes
De woorden ‘ik schrijf’ worden als startpunt in Ik schrijf, ik schrijf wat jij niet ziet veelvuldig over twee pagina’s herhaald, ruim méér dan de zevenentwintig herhalingen van ‘tjilp’ in De mus van Jan Hanlo. Vlaardingerbroek en Peijnenborg gaan verder waar Hanlo eindigt met ‘et cetera’.
Het eerste gedicht in de bundel is kunstje van Peijnenborg. kunstje is een letterspel dat goed doordacht wordt uitgevoerd om vervolgens als slotgedicht in het woord ‘kusje’ op pagina 65 uit te kristalliseren. Het bevestigt wat de lezer al heeft gedaan. In seksie dislexy werkt Peijnenborg haar letterspelletjes verder uit met omruiling van letters:
Ik viets door bogten
als een vluitende fogel
Ik fervraaij sinnen
met ferrazingen
Ik praat as een veest
met ongeremde klangken
Ik ben een vlap uit
Peijnenborg beschrijft in een titelloos gedicht haar lichaamshouding met een treffende vergelijking:
Ik loop graag op mijn tenen
als een ballerina die in een XS past
die met een bestendige
gestrekte nek
over de wereld danst
In de inhoudsopgave blijkt de titel van dit gedicht zich verstopt te hebben. Peijnenborg leerde zich te verstoppen in een zelfgekozen metafoor. Hartverscheurend: ze is een gordijn.
Ik leerde al vroeg te verdwijnen
urenlang als een gekleurd gordijn
Zo één die er mooi bijhangt en friemelt
aan de plantjes op de vensterbank
Spiegel
Ook Peijnenborg spiegelt zich menigvuldig, maar toch minder in relatie tot een eigen liefje dan bij Vlaardingerbroek het geval is. Wanneer zij haar spiegel opzij legt, schrijft ze bijvoorbeeld dieper dan huid en haar over de bedreigende karaktertrekken van een introvert in het gedicht zonder intro.
Ze broeden op woorden
worden gemakkelijk overstemd
spannen zich in voor hun diepste stem
tot dat ene stille moment van het gesprek
Bij Peijnenborg speelt behoefte aan erkenning een duidelijke rol in het gedicht noem mij met de ondertitel ‘Kristel, Kristel, Kristel’. De debuutdichtbundel van Neeltje Maria Min Voor wie ik liefheb wil ik heten en haar gelijknamig gedicht daarin resoneren bij Peijnenborg. Min richtte zich tot haar moeder voor bevestiging. Peijnenborg richt zich tot haar liefje. Min schrijft ‘noem mij, bevestig mijn bestaan’ en ook ‘noem mij, noem mij, spreek mij aan, / o, noem mij bij mijn diepste naam’. Peijnenborg echoot de woorden ‘noem mij’.
Illustraties
Ik schrijf, ik schrijf wat jij niet ziet bevat kleurrijke, abstracte illustraties. Het buitenblad is een horizontale verdeling en herordening van de volledige illustratie bij het gedicht ijscoman van Peijnenborg. Bij de lezer wordt de lust om te proeven op abstracte wijze aangewakkerd door kleuren van smaakjes als framboos, banaan en kauwgom. Langzamerhand komen er ook diepere kleuren in de illustraties, met smaken als bosbessen en trekdorp. Vlaardingerbroek en Peijnenborg spelen samen. Ze zijn met pen, verf, krijt en knipsels overtuigende dubbeltalenten.
Tineke Zaadnoordijk was ook een dubbeltalent. In 1989 verscheen zij als stoere vrouw van rond de dertig aan de literaire horizon. Zij debuteerde met gedichten aangevuld met tekeningen in ik ben van heel de wereld. Haar stijl is intensief gericht op de eigen ‘ik’, vaak ook in relaties tot minnaars en ze sluit onverwacht goed aan bij Vlaardingerbroek en Peijnenborg. Het gedichtje met de woorden ‘ik kan niet voor iemand anders leven / ik verlang naar niets dan naar mezelf’ zou zomaar zo in de bundel van Vlaardingerbroek en Peijnenborg kunnen staan.
Het leven was voor Zaadnoordijk en Harmsen ter Beek evenzeer een ijsje dat je snel moet oplikken als het dat vandaag is voor Vlaardingerbroek en Peijnenborg. Angst voor de tijd en te lang piekeren over de liefde met vervolgens gesmolten klodders op je mooie kleren liggen bij hen op de loer. Wat overblijft is een eenzaam kusje, misschien over een handpalm uitgeblazen.
Karlijn Vlaardingerbroek & Kristel Peijnenborg, Ik schrijf, ik schrijf wat jij niet ziet. Tilburg: Villa Vingerwerk (eigen beheer) 2020, 65 pp., ISBN: 9789090328614, pb., € 18,95.
Foto boven dit artikel: Karlijn Vlaardingerbroek (l) en Kristel Peijnenborg met hun dichtbundel. Foto > Joep Eijkens
©Brabant Cultureel 2020
Het werk van beide dames gelijk stellen met dat van Fritzi ten Harmsen van der Beek. Wat een gotspe!
Dit doet de poëzie meer kwaad dan goed. Niemand is daarbij gebaat.