door JACE van de Ven
Een tijdschrift vol gedichten waarvan er duizenden en duizenden verkocht worden, het gebeurt momenteel met Dichter. Gedichten voor kinderen van 6 tot 106, van Uitgeverij Plint. Ruim veertig dichters, geïnspireerd door de coronatijd, geïllustreerd door Leandra du Pau. Een van die dichters is Erik van Os. Ik wilde al lang eens over hem schrijven, omdat ik hem een goeie dichter vind die mogelijk te weinig waardering krijgt omdat hij als prentenboekenmaker en kinderboekenschrijver misschien minder serieus genomen wordt.
We zitten samen in de volkstuin van zijn eega en ik vertel hem geen interview te willen houden, maar dat ik het leuk zou vinden als hij ‘at random’, zoals dat tegenwoordig heet, een aantal gedichten van zichzelf zou willen laten horen. Oké, hij pakt zijn gitaar en begint te neuriën tijdens een lang voorspel. Dan volgen er zinnen:
Raap de avond op
die zachtjes valt.
Neem het donker
bij de hand.
Neem ze beide mee
de kamer in
waar het kalme
haardvuur brandt.
Laat ze zwijgen
wat ze willen.
Laat ze huilen
als dat moet.
Laat ze wennen
aan de warmte.
Maar zeg nooit:
‘Het komt wel goed.’
Na nog enkele andere liedjes en declamaties spreken we over het ontstaan van zijn teksten. Een van zijn voorbeelden, hetgeen me allerminst verbaast, is Herman De Coninck, “die vond”, zegt Erik van Os, “dat de buurvrouw zijn gedichten ook moest kunnen lezen”. Maar ook dat ze “iets raadselachtigs zouden oproepen wat boven ons verstand gaat”. Ik zie dat terug in Raap de avond op dat in het juist vermelde tijdschrift Dichter. staat. Ook verschillende teksten uit zijn vorig jaar voor volwassenen gepubliceerde dichtbundel Had ik maar leuke kinderen raken mij soms om deze reden, of om de vergeefs verstopte ontroering of de ogenschijnlijk onbevangen humor.
Er is bij Erik van Os geen onderscheid tussen lied en gedicht. Zijn dichterschap heeft iets oers. Ik denk terug aan mijn schooltijd. Ging het daar over Homerus, dan werden aan het noemen van zijn naam vaak de woorden ‘de blinde zanger’ toegevoegd. Ik stelde me dan altijd een bebaarde bejaarde voor die fluisterend en parlando wat voor zich uit zat te hummen, meer introvert dan extravert, maar met een publiek dat elke klank, elke strofe samen met hem beleefde.
Hoe anders was de mode in de dichtkunst in Nederland in de jaren zestig toen ik nog naar dichtersbijeenkomsten ging, schoonheid had zijn gezicht verloren en hermetische, vrije gedichten werden emotieloos opgezegd, zonder melodie, zonder metrum. Poëzie was om te lezen, was de heersende mening en de woorden op papier waren de enige elementen die ertoe deden. Gelukkig traden op poëziehappenings in die dagen ook figuren op als Johnny the Selfkicker en Simon Vinkenoog, anders waren ze niet uit te zitten geweest.
Wat een verademing toen ik halverwege jaren zeventig op De nacht van de Poëzie in Vorst-Nationaal in Brussel de latere Nobelprijswinnaar Joseph Brodsky hoorde. Ik verstond geen woord van zijn optreden, maar werd deel van het metrum en de klank die hij voortbracht en – wat ik nog nooit gezien had bij een dichter – op een gegeven moment ging hij van spreken over in zingen. Dat voelde volkomen natuurlijk. Niet dat ik Erik van Os met een internationaal erkende grootheid als Joseph Brodsky wil vergelijken, laat staan dat ik hem de mythische status van een Homerus wil toedichten en ook het niveau van Herman De Coninck haalt hij (nog) niet, maar hij deed me daar in die tuin wel aan hen denken. Hij is de moeite waard om hem als literator te kennen.
Erik van Os (56) is geboren in een gezin dat een tuincentrum dreef in Berkel-Enschot. Op zijn zeventiende kreeg hij een gitaar en verruilde voetbal voor gitaarspelen en zelf liedjes maken. Samen met één andere jongen en vijfentachtig meiden volgde hij begin jaren tachtig de kleuterjuffenschool en was daarna twee jaar werkzaam in het onderwijs. “Het was de tijd van de integratie van kleuter- en basisonderwijs en er moesten nieuwe leermethodes gevonden worden. Uitgeverij Zwijsen probeerde zo’n nieuwe methode uit in mijn klas. Daar hoorden ze mijn liedjes die ik samen met de kinderen zong. Een jaar later nodigden ze me uit om eens langs te komen. Dat resulteerde in mijn eerste kinderboek.”
In die tijd begon hij ook te publiceren in Okki en Taptoe en stuurde zijn eerste liedjes naar Sesamstraat. Hij ging Nederlands studeren aan de Katholieke Leergangen en deed in 1989 nog een jaar schrijversschool Colofon in Amsterdam, maar na beide niet afgemaakte studies werd hij brugwachter aan het Wilhelminakanaal. Hij was inmiddels de partner van schrijfster Elle van Lieshout en hun eerste kind was op komst. Er moest huishoudgeld zijn. Dus werd hij na brugwachter nog vier jaar gezondheidsvoorlichter van de GGD (1996-2000) en hoofdredacteur van Okki (2000-2005) voor hij samen met Elle fulltime schrijver werd.
“We wilden niet meer van een baas afhankelijk zijn. Dus runnen we vanaf 2005 een bedrijf in boeken schrijven en voordrachten geven.” Elle en Erik publiceerden al meer dan tweehonderd lees- en prentenboeken en uitgaven voor leesmethoden in het onderwijs. Soms treed Erik alleen op, soms met Elle en soms ook met dochter Anna (1990) en zoon Lot (1992) in scholen, bibliotheken en theaters met muzikale voorleesvoorstellingen. Activiteiten die nu uiteraard al enige maanden stil liggen.
Terwijl hij op een campingkomfoor water kookt voor thee, daar in die volkstuin, vraag ik hoe hij zijn dichtkunst zelf zou omschrijven. Na enig nadenken zegt hij: “Al het moois dat ik waarneem of meemaak, wil ik zo mooi mogelijk onder woorden brengen. En ik wil precies hetzelfde doen met alles wat helemaal niet mooi is.” En zijn teksten moeten zowel gesproken als gezongen kunnen worden.
Dat zingen en poëzie voordragen zo goed als hetzelfde zijn, is in Nederland al sinds de tijd van oude heidense en vroegchristelijke rites vergeten. Slechts een enkele keer kom je een dichter tegen die geen onderscheid maakt, zoals Erik van Os. Die heeft overigens met Rubinstein een goeie uitgever. Daar werkt ook de componist en geluidsregisseur Floor Minnaert die hem bij het verklanken van zijn teksten helpt.
Had ik maar leuke kinderen is uitgegeven door Uitgeverij Rubinstein, 75 pagina’s met een harde kaft (ISBN 9789047626862, € 15,00). Verschillende gedichten uit de bundel zijn gezongen te beluisteren op YouTube of Spotify. Bijvoorbeeld het titellied Had ik maar leuke kinderen met Eriks kinderen Anna en Lot als achtergrondkoor. Bekijk dit filmpje op YouTube.
Dichter. van Uitgeverij Plint kost € 6,50.
Meer over Erik van Os op
www.erikvanosenellevanlieshout.nl
© Brabant Cultureel 2020