door JACE van de Ven
Het is 4 mei 2020. We staan met hooguit vijfentwintig mensen in het Vrijheidspark in Tilburg waar de oorlogsherdenkingstekens van de stad in een cirkel bij elkaar staan. Er is dit jaar geen openbare dodenherdenking en ook het nieuwe beeld van Tine van de Weyer, dat na vijfenzeventig jaar de herinnering aan de Holocaust levend moet houden, is hier op 29 april in stilte geplaatst.
Wel een mooie gelegenheid om dit nieuwe beeld eens rustig te bekijken. Van een afstand lijkt het een staketsel van een verbrande boom, overblijfsel van vernietigd leven. Over de zeven takken van de gehavende staak hangen, alsof ze erin gewaaid zijn, met kwastjes afgebiesde kleden met gaten waar het licht doorheen valt. Mooi en triest tegelijk. En dan de takken. In wanhoop lijken die naar de hemel te wijzen als willen ze die om verantwoording roepen. Maar, kijk eens, aan de uiteinden van de zwarte stompen glinsteren kleine ovaaltjes als zwellende bloemknoppen. Een teken van hoop! Kennelijk is de boom niet dood. Je ziet het ook aan de textuur van de stam, hij staat juist op het punt om uit te barsten in bloesems, in nieuw leven. Het beeld staat op een sokkel die een ruime cirkel is waarin groeven zijn aangebracht. Ik lees later dat die groeven een exacte weergave zijn van het stratenpatroon van Tilburg in 1940. Hier is het gebeurd. Hier zijn de mensen die we met dit beeld willen herdenken weggeroofd.
Op dat moment begint iemand vlak achter me de Taptoe te blazen. Ik keer me naar hem om en kijk naar de vlag halfstok, die net niet stil hangt. In het gras zit een jong ouderpaar met hun kind dat met een witte roos zwaait. Een man in een rolstoel hangt met zijn hoofd bijna op zijn knieën, de man schuin achter hem ken ik, hij had vroeger een friteszaak die bekend stond om de zelfgemaakte mayonaise.
Dan is het stil. Twee minuten. Langer, vermoed ik, want er is niemand die een signaal geeft dat het silentium voorbij is. Ik denk aan het joodse volk dat een staat beloofd is om zich tenminste ergens op de wereld veilig te kunnen voelen; ik denk aan mijn kritiek op een regering als die van Netanyahu en kan me opeens voorstellen dat er joden zijn die een dergelijke kritiek als antisemitisme ervaren. Toch denk ik dat ik oprecht ben in mijn afwijzing van antisemitisme en welke discriminatie dan ook. In al mijn vezels voel ik het onrecht en de pijn die het joodse volk is aangedaan, en vaak nog wordt aangedaan.
Ik denk aan het joodse volk dat een staat beloofd is om zich tenminste ergens op de wereld veilig te kunnen voelen; ik denk aan mijn kritiek op een regering als die van Netanyahu en kan me opeens voorstellen dat er joden zijn die een dergelijke kritiek als antisemitisme ervaren.
Even later thuis mail ik Tine van de Weyer. Ik ken verschillende beelden van haar die mij via hun vormentaal een verhaal vertellen dat me aanspreekt. “Je hebt intussen zo links en rechts al heel wat opdrachten verbeeld”, schrijf ik, “hoe kom je tot de keuze welk beeld je exact gaat maken. Bestudeer je het verhaal achter de opdracht tot je op een beeldend element stuit waarmee je wat kunt, of gaat het anders?”
De volgende dag is er antwoord. “Het ontwikkelen van een concept is een ingewikkeld en traag proces van menen te weten en weer elimineren. Als een kat die om zijn prooi sluipt”, schrijft de beeldhouwer. “Omzichtig zoekend, laverend en steeds denken het te weten en dan weer los moeten laten omdat het inzicht wijzigt. Steeds weer loslaten. En steeds weer aanknopingspunten en verbanden zien te vinden. Geen rechte lijn. Kronkelend en avontuurlijk. Maar ook onrustig, want wat klopt er wel en wat niet.”
Ze vertelt dat bij dit Holocaustmonument werd gevraagd om het ook een Tilburgs monument te laten zijn. “Ik dacht aan textiel, aan een menora, aan kanten tafelkleden zoals ze meer dan een halve eeuw geleden op tafels lagen in betere kringen.” Ook keek ze naar de locatie met aan de ene kant het conservatorium en aan de andere kant de muziekschool. En toen ze rondkeek op de plek hoorde ze de beiaardier van de Heikese kerk spelen. Zo kwam ze op het idee van een tafel met een kanten kleed in brons, met daarop een menora en onder de tafel een muziekdoos waarvoor muziekstudenten composities zouden kunnen maken. Ze was er al ver mee om dit idee te gaan realiseren toen ze te horen kreeg dat de elektronica die hiervoor nodig is te kwetsbaar zou zijn in de buitenruimte. Ook zou de menora te zeer alleen een joods symbool zijn, terwijl de Holocaust breder is met ook andere slachtoffers dan alleen joden. En het kant in brons zou te kwetsbaar zijn.
“Ik dacht aan textiel, aan een menora, aan kanten tafelkleden zoals ze meer dan een halve eeuw geleden op tafels lagen in betere kringen.”
“Dan zoek je verder en zie je vluchtelingen in gouden dekens voorbijkomen, de was die onderweg over een heg te drogen hangt, flarden plastic in struiken gewaaid, een kapotte tent met scheuren, en je leest over de levensboom en de amandelboom als symbool van ontwakend voorjaar. En zo groeit een boom met zeven takken als de armen van een menora. En het kanten tafelkleed transformeert in kleden die gehavend zijn en het licht vrij doorgang verlenen. En zo, al zwervend, ontdek je een beeld.”
Met die wetenschap in het achterhoofd ga ik de volgende dag nog eens kijken. En wat mij betreft klopt het. Anders dan de andere beelden in dit Vrijheidspark is de bronzen amandelboom niet zozeer een monument als wel een meditatieve verbeelding. Gruwel en afschuw eerst, maar ook licht dat door de draperieën valt en hoop met zich meebrengt, licht dat je verzekert dat de knoppen op de boom echt zullen uitbotten.
Inmiddels hebben bezoekers steentjes gelegd op de sokkel van de amandelboom zoals op joodse graven gebeurt. Ik leg er ook een neer. En denk daarbij aan de man in zijn rolstoel gisteren, die man met zijn hoofd op zijn knieën, hij droeg een keppeltje en de tranen stroomden hem over de wangen.
© Brabant Cultureel 2020