Al ruim veertig jaar wordt er in ’s-Hertogenbosch van gemeentewege archeologisch en bouwhistorisch onderzoek gedaan. Dat betekende vaak rennen van bouwput naar slooppand en een opeenstapeling van vondsten en documentatiemateriaal. Voor uitwerking was er nauwelijks tijd. Er verschenen wel deelpublicaties, maar nu is er eindelijk een totaaloverzicht. Een lijvig boek als waardig eerbetoon aan archeoloog Hans Janssen die het allemaal in gang zette.
door Lauran Toorians
In 1977 kwam Hans Janssen in ’s-Hertogenbosch in dienst als eerste gemeentelijk archeoloog in die stad. Twee jaar eerder was Ad van Drunen al aangesteld als bouwhistoricus. Zij bouwden een dienst op die zowel bouwhistorisch als archeologisch onderzoek onder haar hoede nam. Belangrijk, want in weinig oude steden staat nog zoveel middeleeuws muurwerk overeind als in Den Bosch. Dat blijft meestal ongezien, in tussenmuren en aan de achterkanten van panden die vaak meerdere keren een nieuwe voorgevel kregen. Daar komt het verleden pas in beeld bij sloop of een grondige verbouwing en dan is een goede documentatie van groot belang om de (bouw)historische informatie veilig te stellen.
Onder leiding van Janssen werd dit de dienst Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten (BAM) die inmiddels samen met het Stadsarchief en Vestingwerken is opgegaan in Erfgoed
’s-Hertogenbosch.
Tijdelijk
Het is ironisch, maar ook tekenend, dat Hans Janssen in eerste instantie op een tijdelijk contract voor één onderzoek werd ingehuurd en vervolgens van de ene opgraving naar de andere rende. Pas in 1980 kreeg hij een vaste aanstelling. In datzelfde jaar kreeg hij ook een medewerker in de persoon van Eddie Nijhof. Bij de opgravingen zelf werd vaak ook nog gewerkt met vrijwilligers. Bij dit alles lijkt – in elk geval in ’s-Hertogenbosch – nog wel eens te worden vergeten dat Janssen naast deze functie ook een leerstoel bekleedde in Leiden, met de kastelenkunde als specialiteit. Met regelmaat keek hij ver over de grenzen van Den Bosch heen.
In de jaren sinds 1977 werd in ’s-Hertogenbosch enorm veel onderzoek gedaan dat met enige regelmaat ook landelijk aandacht trok, maar tijd voor grotere overzichtspublicaties was er eigenlijk nooit en er was ook lang geen goede gelegenheid om door middel van tentoonstellingen te laten zien wat deze dienst allemaal deed. Op het gebied van de bouwhistorie verschenen wel enkele grote en spraakmakende publicaties en met de komst van Erfgoed ’s-Hertogenbosch is er in het Groot Tuighuis aan de Bethaniestraat ook een ArcheoHotspot met mogelijkheden om materiaal te tonen. Maar dat is iets van de laatste jaren.
Rond 2006, met zijn pensioen en opvolging in het verschiet, begon Janssen de resultaten van honderden opgravingen in de voorbije dertig jaar op papier te zetten. Dat bleek een omvangrijke klus die hij voor zijn pensionering niet afgerond kreeg. Maar nu, eind 2019, verscheen het beoogde boekwerk, afgerond door Janssens opvolger Ronald van Genabeek en een aantal medewerkers.
Kloostermop
Het resultaat Stad op de schop valt niet over het hoofd te zien. Waar bouwhistorici gesteld zijn op baksteenformaten is dit een ‘dunne’ kloostermop van 32 x 24 x 5 centimeter en dus duidelijk geen boek dat je in bed leest. Het is een mooi boek, helder opgemaakt, heel rijk geïllustreerd en vlot leesbaar, al zal waarschijnlijk niemand alle 742 pagina’s achter elkaar lezen. Stad op de schop is vooral ook een naslagwerk, met dan weer als nadelen dat de noten helemaal achterin staan en er geen register is. Een onderwerp opzoeken, kan dus alleen via de inhoudsopgave. Het zou hebben geholpen wanneer de nummers op de opgravingskaarten achterin het boek ook waren gekoppeld aan pagina’s in het boek.
Het boek is chronologisch opgezet met zeven hoofdstukken die elk een periode uit de stadsgeschiedenis behandelen, eindigend ergens halverwege de negentiende eeuw. Binnen elk van deze hoofdstukken worden thema’s uitgediept, uiteraard steeds aan de hand van opgravingen. Het eerste hoofdstuk, dat aan dit alles voorafgaat, schetst de geschiedenis van het onderzoek in Den Bosch – dat begon al in de late negentiende eeuw – en geeft in tien bladzijden een beeld van de moderne methoden en technieken die de archeoloog ten dienste staan.
De nabeschouwing waarmee het boek afsluit, beslaat slechts twee pagina’s en benadrukt dat door archeologisch onderzoek veel informatie aan het licht komt die we op andere manieren niet hebben en ook niet kunnen achterhalen. Vooral aspecten van het dagelijks leven van gewone mensen worden in ‘normale’ historische bronnen nauwelijks belicht. Bovendien bewijst de archeologie dat de werkelijkheid nog wel eens anders was dan geschreven bronnen ons doen geloven. Archeologie is daarmee meer dan een illustratie bij de geschreven geschiedenis en dat is een algemene waarheid die dit boek uitstekend illustreert.
Hoogtepunten
Archeologie biedt geen aaneenschakeling van hoogtepunten, al doen populaire media soms anders geloven. Vaak zijn de vondsten onooglijk of zelfs niet meer dan wat verkleuringen in de bodem, maar ook die vertellen een verhaal en al die verhalen samen zijn waardevol. Bovendien liepen er al veel eerder mensen (en mensachtigen) rond dan de historicus met zijn geschreven bronnenmateriaal terug kan kijken. Voor die oudere periode, die enorm veel langer is dan die van de geschreven geschiedenis, biedt archeologisch onderzoek de enige mogelijkheid om er kennis van te nemen.
Eind 2013 werd bij de aanleg van de parkeergarage Sint-Jan aan de Hekellaan een kampementje van Neanderthalers gevonden. Ook 60.000 jaar geleden werd er dus al (tijdelijk) verbleven waar nu ’s-Hertogenbosch ligt. In de latere prehistorie en in de Romeinse tijd werd vooral gewoond op de wat hogere gronden langs de Maas en op de zandgronden ten zuiden van Den Bosch. Een archeologisch hoogtepunt is hier de Romeinse tempel die bij Empel werd gevonden en die als heiligdom in de late ijzertijd ook al een inheemse voorganger had.
Na de Romeinse tijd bleef het geruime tijd stil, al lagen er met plaatsen als Empel, Orthen en Vught wel plaatsen van enige importantie rondom de huidige stad. Eind twaalfde eeuw ontstaat dan die stad zelf, in eerste instantie als niet veel meer dan een marktplein (de huidige Markt) met huizen daaromheen en een eerste stadsmuur. En een jachtverblijf van de hertog van Brabant. Het stadje kwam mede door zijn gunstige ligging nabij de Maas snel tot bloei en behoorde in de late middeleeuwen tot de grote en belangrijke steden van het hertogdom Brabant, dat toen zelf een internationale grootmacht was.
Vesting
Den Bosch was vanaf het begin een stad met een haven en al vroeg ook met een stadsmuur met poorten. Later kwam er een tweede muur die een veel groter gebied omsloot en nog later de vesting die de oude stad nog steeds voor een groot deel omsluit. Pas met de Vestingwet van 1874 verloor de vesting ’s-Hertogenbosch haar defensieve functie. In de stad woonden ambachtslieden, handelaren, nog lang ook boeren en een stedelijke elite van bestuurders en hertogelijke ambtenaren. Al die mensen lieten sporen na in de bodem. En niet alleen daar, want vanzelfsprekend gaan ook in dit boek bodemonderzoek en bouwhistorisch onderzoek hand in hand. Met dit boek in de hand (figuurlijk, want het is loodzwaar) vallen er al wandelend door de stad op tal van plekken details aan gebouwen te vinden die eeuwenoud zijn.
Het boek besteedt ook aandacht aan de relatie van de stad tot het omliggende platteland. Al vanaf de stichting trokken inwoners vanuit de Meierij en elders naar de stad om daar hun geluk te beproeven. Anderzijds hadden rijke stedelingen vaak een buiten dat soms kon uitgroeien tot een kasteelachtig landhuis en ook stedelijke en kerkelijke instellingen in de stad hadden bezit daarbuiten in de vorm van land, pachtboerderijen en molens. Hierbij wreekt zich wel dat de auteurs van dit boek zich vrijwel volledig hebben beperkt tot wat nu het grondgebied is van de gemeente ’s-Hertogenbosch. Dat is begrijpelijk – het gaat over het werk van de gemeentelijke archeologen – maar zorgt er ook voor dat verhelderende samenhangen soms buiten beeld blijven.
Kapstok
Doordat in dit boek de focus vooral op de vele opgravingen ligt, valt ook het grote, doorlopende verhaal een beetje tussen de wal en het schip. De stadsgeschiedenis is wel de kapstok, maar het resultaat is daarmee nog geen ‘nieuwe’ stadsgeschiedenis door een archeologische bril. Archeologische en historische (archivalische) geschiedschrijving goed laten samengaan, is geen eenvoudige klus. Zeker niet in Den Bosch waar het stadsarchief zo omvangrijk is dat niemand het in zijn volle omvang kan kennen. Toch ligt hier een mooie uitdaging voor een volgend boek – of misschien wel een reeks boeken – waarbij dan ook de relatie van de stad met haar omgeving aan bod zou moeten komen. Het gemeentebestuur moet dus vooral niet denken dat het na Stad op de schop weer veertig jaar de hand op de knip kan houden.
Ronald van Genabeek, Eddie Nijhof & Frederike Schipper (red.), Stad op de schop. 40 jaar archeologisch onderzoek in ’s-Hertogenbosch. Woudrichem: Pictures Publishers 2019, 742 pp., ISBN 978-94-92576-24-8, hb., € 39,95.
Zie ook https://archeohotspots.nl
Foto boven dit artikel: gebruiksaardewerk uit de beerput van de Tolbrugkazerne, uit de periode 1744-1775. Foto uit besproken boek
© Brabant Cultureel 2020