door Herman Coenen
De Poolse Mis
Het harde van de rechte houten bank
dat geen soelaas gaf, geen ontwijken mogelijk
aan dit totale overgeleverd zijn
de doordringende stem, het gepolijste ronde hoofd
dwingende klank, bezwerende handen,
wat had ik gedaan? wat kon ik doen?
mijn kleine broer er net zo aan toe,
scheef gezakt, tersluiks rondkijkend
naar al die gefascineerde gezichten
mijn moeders taal
die ik niet mocht leren
deze zondagmorgen een verbanning
zij verdween in deze tover
de uitverkorenheid
het hoogfeest
waarheen we met z’n allen waren getogen
op tijd uit bed, goed wassen, nette kleren
haren gekamd, zo mocht je daar binnen
het grote bruine gebouw
je kwam er dagelijks langs,
de zusters bij het Kruis in de Hoofdstraat
meisjesschool waar jongens niet hoorden
de smalle bakstenen trap,
de houten deur en dan vele vele gangen, hoeken om
omhoog omlaag, alle richting raakte je er kwijt,
tot we er waren, de nauwe kapel, voorgeborchte
waar je de weg naar de hemel kon leren
de bank in schuiven, zitten, wachten, onrust
en toen de kleine pater, handen op het goudbestikt kazuifel,
ogen neergeslagen in ingetogen heiligheid
mijn moeders taal
vanaf nu was er niets meer te begrijpen
niets te doen voor mij, ijverige scholier,
om een glimp te zien van de horizon
waarachter ik haar nog altijd zoek.
Vaasje
Het is nu zwart uitgeslagen
maar hoe schitterde het zilver
toen ik het in die etalage zag
en kocht voor haar, de zachte ranke lijn
een evenbeeld, vandaag een hand
om de twee brede bladeren, de stelen
met de wolkenwitte kelkjes,
hun geur drijft over de tafel naar mij toe,
nauwelijks merkbaar, zoals het nu eenmaal is
na zoveel jaar een vage weifeling,
wat hier was, zal het zo’n kort moment
nog terug in aards omhulsel?
Herman Coenen (1946) is socioloog en oud-hoogleraar van de Universiteit voor Humanistiek (Utrecht) en woont in Tilburg.
Hij publiceerde eerder gedichten en korte verhalen in literaire tijdschriften, in Brabant Cultureel, eigen bundels en op cd.
© Brabant Cultureel 2019
Wat ’n frustratie weer!
moderne poëzie
Waarom geniet ik daar
nooit ’n keer van?
Ligt ’t aan mij en mijn
onderontwikkeling
of aan de tekst die maakt
dat ’t niet kan.