door JACE van de Ven
Op het moment dat deze column wordt geplaatst – 5 januari 2019 – zit ik tussen de bulten van een kameel. En nee, ik ben niet op een last-minute in Egypte, maar ik ben een van de drie koningen die vandaag Tilburg binnentrekken, onderdeel van een evenement met de naam Het Vierde Geschenk. Behalve wierook, goud en mirre brengen wij namelijk ook speelgoed mee. Sterker nog, volgens mij hebben we geen residu aan wierook, goud of mirre bij ons, maar wel een rijtuig vol speelgoed, ingezameld voor de kinderen van de ergens in onze maatschappij weggestopte armen. Gelukkig hoeven mijn kompanen en ik niet als een soort van instant altruïsten het speelgoed zelf uit te delen. Dat zou al te neerbuigend zijn, Caspar, Balthasar en Melchior, drie symbolen, ook wel de wijzen uit het oosten genaamd, doen dat voor ons.
Aan wijzen, of ze nu uit het oosten of het westen komen, is in onze samenleving een groot gebrek. We worden geregeerd door een club die de rijken steeds rijker maakt en die dat niet zegt te kunnen stoppen, omdat ze gelooft in gelijkheid van iedereen. Maar zo lang elk mens een individu is met eigen aanleg, afkomst en overlevingskansen betekent gelijkheid van iedereen nog geen gelijkheid voor iedereen.
Om die reden had ik er even wat moeite mee mijn rol van koning te spelen. Die rol bestaat er immers uit om een pleister te plakken op wonden die een onrechtvaardige maatschappij heeft toegebracht. Ware het niet beter de internationaal onderschreven grondrechten echt aan ieder mens toe te gaan kennen? Maar hoe ouder ik word – negenenzestig intussen – hoe meer ik met Elschot zie dat er tussen droom en daad wetten in de weg staan en praktische bezwaren. Dus zei ik dat ik graag wilde meedoen, mits ik als een van de drie koningen tijdens het festijn een gedichtje mocht voorlezen. Een soort rechtvaardiging?
Dit is het, ik heb het met potlood op een vaal stuk papier geschreven om het oud te laten lijken. En omdat het bedoeld is om voor te lezen aan kinderen, moet het onmiddellijk verstaanbaar zijn. Het gaat als volgt:
Eerlijk gezegd was er geen ster, we keken aar een ideaal
Dat ons de weg wees. Dat we over wilden brengen. Een signaal
Dat iedereen er is voor iedereen, van welke kleur of ras
Dan ook, en zich daarna gedraagt. Dat wensten we bij elke pas
Die ons vooruit bracht op de weg naar mogelijk een nieuw begin,
Naar herverdeling van wat ons gegeven is, naar levenszin.
Het was een fijn gevoel dat gaandeweg steeds vaster in ons kroop:
We zijn niet uitzichtloos op weg, we lopen op een weg van hoop.
Het vers vertelt niks nieuw; ik weet het. Daarbij zitten er nogal wat grote woorden in voor een gedicht dat in de eenentwintigste eeuw geschreven is. Veel lezers zullen vinden dat er te flink op de pauken geslagen wordt. En dat er voor de zoveelste keer eenzelfde utopisch cliché verwoord wordt! En dan die laatste regel! Opeens in de tegenwoordige tijd. De koning van toen wordt ‘den dichter’ van nu en die komt nog maar eens met een christelijk perspectief voor de dag.
Klopt, ik kan daar niets tegenin brengen. Omdat het Tilburgse evenement gebruik maakt van de christelijke beeldtaal, heb ik als ‘den dichter’ aangehaakt bij het positieve toekomstgeloof dat het christendom kenmerkt, al is het tegen beter weten in. Nu de katholieke kerk volkomen terecht niet langer de essentie van het leven in onze contreien bepaalt, omdat veel van haar waarheden door de tijd zijn ingehaald, leert ook niemand meer de meest werkzame regel die zij volgens haar eigen geschriften hoorde uit te dragen, vrij vertaald: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.
Dat is jammer, want er is niets voor terug gekomen. Alles wat hij nodig heeft, draagt de mens van nu zelf met zich mee, zijn gsm met alle wetenschap, geloof en ontspanning in een persoonlijk menu. De ander bestaat eigenlijk alleen nog virtueel. Zelfs buurvrouwen lenen geen kopje suiker meer van elkaar. Iedereen die zichtbaar is in de maatschappij koopt zelf suiker bij de Lidl en voor de rest is er de Action en de Mediamarkt. Daarnaast bestaat er een onzichtbare, steeds groter wordende groep die, om welke reden dan ook, aangewezen is op de voedselbank en om kerstcadeautjes te krijgen van drie verklede Biedermeiers op een kameel.
Dat was oudtijds ook al zo. De beter bedeelden gaven de minderbedeelden in de winter het een en ander. Waarom? Omdat die minderbedeelden anders de winter niet doorkwamen. Men zong een liedje, verkleedde zich en dacht dat er rechtvaardigheid betracht werd. Intussen woekerde het onrecht door, zodat men in de eenentwintigste eeuw nog steeds liedjes moet zingen en zich moet verkleden om… Het is nog steeds deel van onze cultuur.
En die hoop uit de laatste regel van je eigen vers dan? Dat is ook cultuur: in poëzie kun je dingen zeggen die je in realiteit niet ziet.
© Brabant Cultureel 2019
Goede Koningen weten te buigen.