door Kees Hermis
Zelfreiniging
Water heeft zich verslikt
in water, tot stikkens toe
heeft het zich als een spring-
vloed uitgespuwd, intussen
hangt er door de lucht een
lange dunne regen die op
de terugweg is, verstuift,
in poelen, vijvers, plassen hikt
het nog na, groeistuipen in
droogvallend land dat met
verdronken ogen ziet het water
dat door water is gewassen
Transcendentaal
Het oog van mijn verbeelding zag een jager
in een wijds landschap van sneeuw en ijs,
gekleed in een pelsjas, bontmuts en laarzen
stond hij stil onder een hemel van blauw
doorschijnend glas, een sneeuwuil streek
geluidloos neer op zijn schouder, er was geen
tijd, geen afstand, alleen de adem van een
immense ruimte, de taal van een witte vrede
die mens en vogel met elkaar verbond,
bevangen door een woordeloos mysterie
legden zij af wat aards was en vergankelijk,
werden zwijgend van verte los van de grond,
in een wolk van dampend licht losten zij op
Droomwerkelijkheid
Uit een gebouw zonder ingang en ramen
steekt een draaitrap naar buiten
er kruipt een oog langs omhoog
dat aan het wolkendek krabt
het heeft geen voor- of achterkant
maar wel vier blinde muren
die kinderstemmen dragen en
loodwit licht dat naar beneden hangt
in de vijver op het dak
drijven gestolen tomaten
iemand die op Escher lijkt
roept dat dat is toegestaan
een illusie zeilt voorbij op
een uitgebloeide paardenbloem
als in de schacht van het verleden
de echo van de hoop resoneert
terwijl een zon likkebaardend
spijkers op laag water zoekt
zijn mieren bezig heel hun
huisraad naar elders te verslepen
de hemel is een schaakbord waaruit
twee gevleugelde paarden landen
die meteen door Christo worden ingepakt
met sluiers van satijn en zijde
de adem van een föhn strijkt langs
de stembanden van oeroude bomen
takken botten uit, bloesem wordt
door winterstilte ingesneeuwd
een uit regen geboren cyperse kat
blaast het gebouw op in een
nachtzwarte wolk die kortsluiting
maakt en zich volzuigt met leegte
Feiten en andere gebeurtenissen
Onder het asfalt van doorgaande wegen ligt
een adembenemende haast opgeslagen, zij die
het leven haten, rijden het roekeloos tevoorschijn
Over een tapijt van mieren rolt de zon haar lichtbundels
uit, in het microwoud van stronken en dorre bladeren
ontwaken de kobolden uit de roes van de winterslaap
Hoog tussen de wolkenkrabbers van een miljoenenstad
drijft de gedachte aan de verliefde glimlach van een on-
geboren lente, beneden blaast een astmatische herfstwind
Er vaart een machtige mammoettanker door het stadion
van de verbeelding, heeft containers vol geschiedenis
aan boord, de kabels van de sleepboten staan op knappen
De loden zangen van de tijd verlangzamen de bloedsomloop
kruipen in de gewrichten van klokken en horloges
uit de grond groeien de klanken van een dodenmars
In de ogen van een lynx flakkeren de vlammen van
een woedend vuur, komt elke beweging van zijn prooidier
tot stilstand, een lezer sluit geluidloos zijn boek
Uit etherische luchtlagen ontvangen vogels het mandaat
van de hartstocht en drift om te paren, tomeloos en
onverschrokken bouwen zij aan hun aardse onderkomens
Versproken en verschreven waaien de woorden
zonder gewicht naar verten waar geen hond ze verstaat
en alleen de feiten tellen, hard en koud als metaal
Zittend op een balk van zonlicht vullen we onze flessen
met ideeën die het onmogelijke mogelijk maken en
ons doen beven tot in de haarvaten van ons bestaan
Langs lange langzame lijnen strekt het landschap zich
loom en glooiend uit, een naakt, warm weerloos vrouwelijk
lichaam dat zich koestert in de mantel van de slaap
Kees Hermis (Hulst 1941) woont in Sint-Oedenrode en was werkzaam in het onderwijs, maakte houtsculpturen en debuteerde in 1977 met de dichtbundel ‘Vrijgesproken’, gevolgd door vele andere bundels en gedichten in literaire tijdschriften.
© Brabant Cultureel 2018