De afspraak is in Loon op Zand. Achter een hek doemt in de verte een groot bouwwerk op. Niet meteen de plek waar je het atelier van een jonge kunstenaar als Wouter Paijmans (1991) verwacht,. Het ouderlijk huis, zo blijkt, want hij heeft vanwege zijn afstuderen de grote werkruimte bij Kunstenaarswerkplaats ‘De Ateliers’ in het oude gebouw van de Rijksakademie aan de Amsterdamse Stadhouderskade moeten verlaten. Thuis in Tilburg heeft hij niet genoeg plek.
door Camiel Hamans
Het afronden van zijn opleiding bracht niet alleen praktische problemen met zich mee, zoals het verlies van zijn atelierruimte in Amsterdam, maar ook een bekroning. Wouter Paijmans is, nadat hij vorig jaar al genomineerd werd voor de Nationale Nederlanden Art Award 2017, een van de zes winnaars van de Buning Brongersprijzen 2018, de tweejaarlijkse prijs voor jonge, veelbelovende kunstenaars die aan het eind van hun academietijd zijn. Dit jaar hebben dertien kunstopleidingen zesenzestig kunstenaars voorgedragen. Een jury, bestaande uit conservator Maarten Bertheux en de kunstenaars Koen Ebeling Koning, Wendelien Schönfeld, Janine van Oene en Han Schuil, kwam vervolgens unaniem tot zes winnaars.
Naast Wouter Paijmans zijn die winnaars Jenny Lindblom en Rutger de Vries, beiden afgestudeerd aan de Rijksakademie te Amsterdam, Naomi Mitsuko Makkelie van de HKU (in Utrecht), David Noro afkomstig van de Rietveld Academie en Ricardo van Eyk, net als Wouter opgeleid aan De Ateliers. De Buning Brongersprijzen, de grootste particuliere kunstprijs in Nederland, worden gefinancierd uit de nalatenschap van de toentertijd bekende kunstenaar Johan Buning (1893-1963), diens echtgenote Titia Brongers en zijn schoonzuster Jeannette, een vermogende apothekeres. Elke laureaat ontvangt een bedrag van 4.500 euro. Verder organiseert de stichting achter de prijzen telkens een tentoonstelling in Arti et Amicitiae en brengt zij een kleine catalogus uit met werk van de winnaars.
Dingen maken
“Ik ben niet zo’n spreker”, stelt Wouter aan het begin van het interview. Het blijkt mee te vallen. Hij vertelt hoe hij vanwege zijn dyslexie en zijn interesse voor de natuur eerst een groene school gevolgd heeft, waar hij ontdekte hoe zijn interesse voor het maken van dingen toenam. Vandaar dat hij steeds meer lol kreeg in vakken als bloemschikken en koken. “Ik heb er serieus over nagedacht of ik niet met koken verder wilde, maar in die tijd werd ik net vegetarisch en dan is het proeven een probleem. Toen ik deze school af had, startte er net een nieuwe opleiding in Tilburg gericht op vormgeving en communicatie. Daar heb ik me toen voor aangemeld.”
“Communicatie was niet mijn sterkste punt, maar het bouwen van maquettes en modellen wel. Je kreeg daar ook les in standbouw en winkelinrichting en daar vind je nu nog wel sporen van in mijn werk. Een ander vak op deze school was tekenen en schilderen. Dat lag mij ook wel. In het derde jaar moest je stagelopen. Ik ging naar Boijmans van Beuningen en kwam daar bij de technische dienst. Die houden zich niet alleen bezig met het inrichten van tentoonstellingen en het hangen van de werken, maar ook met het opbouwen van installaties.”
“In de tijd dat ik in Boijmans werkte, kreeg Erik van Lieshout daar een show. We hadden meteen een klik en ik werd aan hem gekoppeld. Samen met een assistent van Erik heb ik toen een installatie in elkaar mogen zetten. Als grap zei Erik op een bepaald moment dat ik ook wel bij hem stage mocht komen lopen. Ik heb hem vervolgens een aantal keren gebeld en zodoende ben ik ook nog een half jaar bij hem geweest. Dat was heel stimulerend. Hij vroeg je om werk te laten zien, dat besprak je met hem en dan zat ik zo vol nieuwe ideeën dat ik ’s avonds meteen een nieuwe tekening maakte waarover we dan de volgende dag praatten. Het was Eriks idee dat ik me zou aanmelden voor de Rietveld.”
Aluminium
“Dat heb ik blind gedaan. Ik heb de thuis de opdracht uitgewerkt en ben daarna naar Amsterdam gegaan voor het interview. Dat was in het Nederlands. Toen ik eenmaal in de klas kwam, bleek Engels de voertaal, een taal die ik toen nog niet echt goed sprak. Ik heb de richting beeldende kunst, autonoom, gedaan. Vooral aan Bas Medik, docent in mijn basisjaar, heb ik veel gehad. Naderhand waren mijn belangrijkste docenten Adam Colton en Roos Theuws. Voor mijn afstuderen heb ik gewerkt met beschilderd aluminium.”
“Toen ik van de Rietveld kwam, wilde ik verder en heb ik me aangemeld voor de Ateliers. Ik kwam in de eindronde, maar werd toch niet aangenomen. Daarop heb ik met twee collega’s een atelier gehuurd. Ik woonde nog in Loon op Zand en reisde dus steeds heen weer. Om de rekeningen te kunnen voldoen, had ik nog een baan ernaast. In dat jaar ben ik met aluminium doorgegaan. Daar kun je vrij goedkoop aan komen. Het zijn dunne plaatjes en het gaat op gewicht, dus als je een goede ferro-handelaar hebt, is het best te doen. Ik maakte wanden, stellages, stellingkasten, een huishoudtrap, een stoel enzovoorts. Ik zette die allemaal zelf in elkaar, van niks tot het beschilderde eindproduct.”
“Hoewel ik goed bezig was, heb ik me een jaar later opnieuw aangemeld voor de Ateliers. Dat werd spannend. Anderen werden op gesprek gevraagd en ik niet. Ik begreep er niets van, want een jaar eerder was mijn werk goed genoeg om uitgenodigd te worden, maar ineens kreeg een mailtje. Of ik nog deelnemer wilde worden. Zo, zonder gesprek.”
Praktijkverdiepend
“De Ateliers is een goede plek. Je kunt er twee jaar werken in een groot, eigen atelier. Zonder druk van buitenaf. Praktijkverdiepend wordt dat genoemd. Elke dinsdag krijg je bezoek van tutoren. Dat zijn zowel vaste kunstenaar-begeleiders als gast-begeleiders. Uit binnen- en buitenland. Je weet van tevoren niet wie er komt. Sommigen zie je maar twee keer per jaar, anderen komen regelmatig langs. Je hebt steeds één op één gesprekken. Je hebt begeleiders die heel stimulerend zijn, terwijl anderen je voornamelijk bevragen: Waarom doe je dit? Dat is toch al honderd keer gedaan!”
“Die gesprekken helpen. Dat je gedwongen wordt te praten over je werk, te verantwoorden waarom je het zus of zo aanpakt, dat leidt bij mij tot een enorme drang om iets nieuws te maken, om het anders te doen. Dat, naast de fantastische ruime, zeven meter hoog, en een behoorlijk materiaalbudget, maakt het verblijf bij de Ateliers tot iets bijzonders. Ik maak heel veel en laat die dingen dan vervolgens een tijd hangen, liggen of staan, tot ik weet hoe ik verder wil. Dat kan in zo’n immense studio. Ik plan niet echt. Ik werk stug door en wacht ondertussen tot ik weet hoe of waarmee ik verder wil. Dat is het avontuur. Ik onderzoek wel, maar niet volgens een vooropgezet plan.”
“In het eerste jaar was ik nog niet erg gefocust. Ik ging door met aluminium, daarna werd het epoxy, toen weer een maand schilderen, vervolgens stuitte ik op textielsoorten, maar tussendoor heb ik ook regelmatig een week geschetst en getekend. In het tweede jaar ben ik me wel meer gaan richten. Dat kwam door de gesprekken met de tutoren, maar nog meer door die met de mededeelnemers. Dan realiseer je je dat als je productie zo hoog is, dat je wel honderd verschillende dingen kunt blijven doen, maar dat je je misschien liever moet concentreren op één ding. Dat werden ‘truien’. Stom hè.”
De tr
De truien van Paijmans zijn geen echte truien. Geen gebreide wollen truien of weer en wind bestendige kledingstukken, maar hoodie-vormen van allerlei verschillende stoffen die niet bedoeld zijn om aan te trekken. “Ik was bezig met textiel en bedacht toen dat ik daar truivormen uit kon maken en die vervolgens kon borduren. Eerst met dieren zoals ik die in mijn kindertijd in Loon op Zand om me heen had gezien, een hond, een pauw, een kip, maar later ook wat vreemdere beesten. Ik doe dat niet met de hand. Ik ben gewoon naar de Blokker gegaan en heb daar voor tachtig euro een naaimachine aangeschaft die ik uitgeprobeerd heb.
Net zo met de borduurmachine. Ik maak zelf de knippatronen en zet dan de hoodies in elkaar. In het begin kreeg ik er één per dag klaar, maar nu, inclusief het borduren, toch wel twee à drie. Ik maak lange dagen. Ik begin ’s ochtends om zeven uur en ga dan door tot ’s middags vijf. Zo’n tien uur achter elkaar en dat zes dagen per week. Mijn productie blijft dus hoog. Op een gegeven moment hing het atelier vol met truien op hangertjes, over buizen en op stapels. Dat eindigde ermee dat ik de truien opspande op een doek, zo’n drie of vier truien op een doek.”
“Na verloop van tijd vond ik de truien te persoonlijk worden. Ik wilde niet meer continu geconfronteerd worden met wat ik erop geborduurd had. Het moest afstandelijker. Op Marktplaats zag ik dat een handelaar jaren zeventig gordijnstoffen aanbood. Ik heb zijn hele voorraad opgekocht, rollen met bloemetjesmotieven, andere met felle kleurtjes, weer andere met fantasievormen. Die rollen hebben een tijd in de studio liggen wachten tot ik wist wat ik ermee wilde. Vervolgens heb ik uit iedere rol een trui gemaakt. Dertig in totaal, maar deze keer heb ik ze niet geborduurd. Wel zijn ze dik gevoerd, zodat ze stijf zijn en bijna rechtop kunnen staan.”
“Een andere keer zag ik op Marktplaats Japanse borduursels aangeboden. Ook die heb ik gekocht. Het bleken zeven verschillende patronen. Die zijn ook weer een tijd blijven liggen, tot ik besefte dat ik ze niet kapot moest knippen, want daar zijn ze te mooi voor. Ik heb ze nu op grote doeken bevestigd. Steeds een borduurwerk per doek van twee bij twee meter. Als contrast of reactie plaats ik er dan iets bij, nepbloemen bijvoorbeeld. Bij mijn eindpresentatie en in de tentoonstelling op Arti heb ik een paar van die grote doeken laten zien, maar ook aluminiumwerk, pallets en een stoel. Over die stoel hangt een stapel truien die zijn gemaakt van de gordijnstoffen. Daarnaast een groene lichtbak die ik zelf gemaakt heb. Het werkt als een soort reclamezuil. Mijn opleiding in winkelinrichting verraadt zich.”
Toekomst
De Buning Brongersprijzen vormen zowel de afsluiting van een opleiding als tegelijk een eerste schrede op weg naar een eigen en hopelijk succesvolle beroepspraktijk. Hoe die eruit zal zien, weet Wouter Paijmans nog niet. “In elk geval niet te commercieel. Ik heb nu weinig kosten. Het atelier hier in Loon op Zand heb ik voor niets. Alles wat ik nog over heb, kan ik dus investeren in materiaal. Als het op is, moet er maar gewerkt gaan worden.
Maar daarnaast wil ik ook een aanvraag indienen bij het Mondriaanfonds. Je moet daarvoor wel enorme lappen tekst aanleveren. Daar zie ik nogal tegenop, maar het is tegelijk goed dat je je moet bezinnen op wat je aan het doen bent en dat je je eigen werk moet analyseren. Wat dat in de toekomst gaat worden, weet ik absoluut nog niet. Ik ben er niet bang voor dat het alleen nog maar textiel zal zijn. Textiel is een startpunt. Ik weet niet wat het de volgende maand zal zijn.”
Expositie ‘Buning Brongersprijzen’ t/m 16 december 2018 in Arti et Amicitiae, Rokin 112, Amsterdam
Dit is een licht gewijzigde versie van een artikel in ‘Articula 12, magazine van en voor leden van Maatschappij Arti et Amicitiae te Amsterdam’.
© Brabant Cultureel 2018.
Ik wist dat je kunstenaar was, maar van je werk wist ik eigenlijk niks. Alleen een tentoonstelling? in de garage van van Roosmalen. Ik sta verbaasd over wat je allemaal doet; zoveel materialen, ideeën, enz.
Zelf heb ik ook geschilderd, voornamelijk in Zuid Frankrijk. Mijn leraar heette Leo Musch.
Hij is helaas al een tiental jaren overleden en van zijn woon en werkplaats, zijn atelier, is niets meer over.