Essay over een ontmoeting met Olaf Douwes Dekker
door Frank Spreuwenberg
Voorjaar 2018 vroeg ik Olaf Douwes Dekker een gelegenheidsgedicht te schrijven. Ten afscheid van de rechtspraak. Een grenspaal die op waardige wijze het einde van mijn loopbaan zou markeren. Hij aarzelde of hij dat wel zou moeten doen. Zijn gezondheid was al zwak en het schrijven zou hem veel kracht kosten. Niet alleen denkkracht, ook fysiek zag hij er tegenop. In september 2018 is hij overleden en nu vraag ik mij af of ik niet wijzer had moeten zijn en moeten afzien van het gelegenheidsgedicht. Het is zijn laatste grote werk geworden, vermoed ik. Tegelijkertijd weet ik bijna zeker dat Olaf als een gewond dier zou hebben gereageerd als ik zou hebben gezegd: “ach, bij nader inzien…”.
Bij het eerste gesprek moesten we nog aftasten, want we kenden elkaar niet. Er volgde een rituele dans. Hij bespiedde de principaal, ik begluurde de dichter. “Die hoed staat je goed”, zei hij. “Ik heb een keer een gedicht van je voorgedragen”, zei ik, “Een kist vol maanlicht.” Ik had drie bundels van hem gelezen, geproefd, weggelegd, herlezen en mij een oordeel gevormd. Maar ken je dan de dichter? De mens en de dichter vallen niet per se samen. Bij de ongemakkelijkheid over de prijsafspraken bracht Olaf het volgende te berde. “Ik weet niet of het gaat lukken. Dat kan ik ook niet weten. Al spreekt het onderwerp mij aan, of er een gedicht uit mij pen vloeit is niet zeker. Mijzelf kennende werk ik er dag en nacht aan, denken, schrijven, schaven, maar schrijvende kan ik vastlopen. Geen inspiratie hebben. Of ik ben gewoon ontevreden met het resultaat. Geen kwaliteit. Dan verscheur ik het gedicht en is er niets. Maar moet je tóch betalen. Wil je dat risico lopen?” Het leek een harde betalingsvoorwaarde en tegelijk een ongrijpbare. Wat nu als hij gaat zitten suffen bij de theepot en na twee maanden tegen mij zegt dat er niets uit zijn pen wilde vloeien? Ik krabde eens aan mijn kin en nam een slok van de koffie die inmiddels koud was geworden. Ik moest denken aan zijn gedicht Mensen onder elkaar:
De leugen leeft niet lang, bevrijd de tijd
zijn uren, breek ’t brood tot het zwijgend
woord niet langer stil zal zijn – alleen de
maan verstaat het licht van dove nachten.
“Je gedichten hebben iets betrouwbaars. Betrouwbaar zijn is voor jou belangrijk. Je waarschuwt me dat ik met lege handen kan komen te staan. Dat schept vertrouwen.” De prijs van het kunstwerk wordt mede bepaald door de mate van vertrouwen, dacht ik. “Ik heb het er graag voor over”, zei ik.
“Hoeveel mag het kunstwerk kosten”, vroeg hij.
Ik wist het niet en vroeg: “Is de waarde van een kunstwerk te meten?”
Hij haalde zijn broze schouders op. Maar in zijn ogen zag ik een vonk. De ober zette weer koffie neer. Hij dronk er een halve slok van, zijn gezicht vertrok. Olaf noemde zijn prijs.
“Het is het gevoel dat ik bij jou heb, bij dit gesprek en bij jouw idee.”
We waren beiden opgelucht.
Een dichter wil gelezen worden, niet omdat hij schrijft, maar om wat hij schrijft. Een schilder wil gezien worden, niet omdat hij tubes verf leeg kan knijpen, maar om zijn vaardigheid en zijn kijk, de gekozen invalshoek, het licht, de schaduw. De lezer of de kijker is, vermoed ik, meestal in zijn of haar gedachten, soms ver weg, maar meestal dichtbij. Die ander is voor de kunstenaar een mens die ademt, waar bloed doorheen stroomt, geen instituut of organisatie. Hoe groter de hekel aan die ander, des te hoger de prijs. Liefde leidt tot lagere prijzen.
Het laatste gedicht:
langs de oever van het leven
langs de oever van hun jonge leven liepen
laatst twee jongens door het hoge gras
‘ik vertelde je toch pas dat ik droomde
dat ik hier ging zwemmen, in de vaart?
het was mooi weer, weinig wind, ik bleef
maar aan de kant en ik hoorde een stem
‘ja, je ging toen met je voeten in het water
en wilde lang zo blijven zitten, en luisteren’
langs de oevers van het recht stromen
vreemde kostgangers, ook boven water
er zwemmen onbetrouwbare reptielen rond
vuistballende predikers, zuigende oplichters
brillen slijpende rechters, luidruchtige karpers
ganzen, kwakende kikkers, er vliegt een uil
samen, als de omstandigheden van het geval
houden ze de overkant scherp in de gaten
ook daar is een oever, middenin de stroom
treffen goed en slecht elkaar, het kan er
flink te keer gaan, wanneer nodig rechten
de oevers hun rug en sturen het onrecht bij
men spreekt recht, het recht kent geen leed
of spijt, of plezier, het recht heeft nooit gelijk
het recht is niet te wraken, het heeft geen
gezicht, een spiegel heeft geen mening
het recht schiep zijn rechten als zijn oevers
burgers betalen belasting, ontzien hun naasten
getuigen van het recht als tevreden geweten
– terwijl intussen de tekst van het wetboek
zich wil ontdoen van zijn papieren gedaante
in de strijd om de diepgang tot het redelijke –
wijsheid kent haar genade: wie met het recht
van huis gaat, komt er ook weer mee thuis
© Olaf Douwes Dekker, Breda, april/juni 2018