door Kees Hermis
“Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.” Tot deze uitspraak komt de filosoof Wittgenstein (1889-1951) nadat hij heeft vastgesteld, dat er zaken zijn waarvoor geen zinvol taalgebruik bestaat. En hij noemt poëzie, religie, muziek en kunst. Omdat het taalbereik volgens hem enorm wordt overschat en de taal als uitdrukkingsmiddel uiterst beperkt is, en eigenlijk onbruikbaar (de taal heeft ons denken behekst, zegt hij), is het beter om er bij de genoemde zaken het zwijgen toe te doen. Dat men hierover ‘moet’ zwijgen is een constatering en geen gebod. Ludwig Wittgenstein was een Oostenrijks-Britse filosoof die zich bezighield met de relatie tussen taal, denken en werkelijkheid en wordt gezien als een van de belangrijkste denkers van de twintigste eeuw.
Een opmerkelijke paradox bij dit alles is dat deze denker zich een boek lang van taal bediende om tot zijn conclusie te komen. Waarom heb ik sympathie voor Wittgenstein? Om twee redenen. Ten eerste, omdat hij de taal met een ontleedmes te lijf gaat en tot het inzicht komt, dat het wezenlijke aan taal ontsnapt. Pogingen om het eigenlijke van ons bestaan eenduidig in taal te vatten, lopen steeds weer vast in hooguit gebrekkige omschrijvingen. Wie zich met woordkunst bezighoudt, moet dat bekend voorkomen. Ten tweede, omdat de resultante van zijn denken aansluit bij de door mij gewaardeerde mystici, die door de eeuwen heen een existentiële meerwaarde hebben toegekend aan de stilte en die daarom altijd hebben gezocht.
Het spreekwoord ‘Spreken is zilver, zwijgen is goud’ komt in het licht van Wittgenstein en de mystiek onder het clichéstof vandaan en krijgt opnieuw betekenis. Want wat klinkt er volmaakter dan de taal van de stilte? Toen echter jaren geleden mijn gedicht Dementie (in 1993 in De Tweede Ronde) een vloed van reacties opleverde van lezers die zich er kennelijk door wisten aangeraakt, bleek het door Wittgenstein betwijfelde taalbereik toch weer mee te vallen. Of was er soms sprake van de spreekwoordelijke goede verstaander die aan een half woord genoeg heeft?
Halve woorden had ik zeker niet gebruikt, wel heb ik zorgvuldig gezocht naar het goede woord op de goede plaats, mijzelf voortdurend afvragend: hoe zeg ik het zo nauwkeurig mogelijk. Dat de thematiek van de tekst toen zo velen aansprak, is verklaarbaar uit het feit dat op het onderwerp ‘dementie’ lang een taboe rustte. De tijd was er blijkbaar rijp voor om het open te leggen en bespreekbaar te maken. Met name schrijvers en dichters wendden hun creativiteit aan om het embargo op de laatste ‘verboden’ onderwerpen, waaronder ook abortus en euthanasie, op te heffen.
Niet uit te sluiten valt dat er een zeker verband bestaat tussen poëzie en dementie. Als dat zo is, dan is het de vraag hoe zij zich tot elkaar verhouden, welke verschillen, welke overeenkomsten er zijn. Het is denkbaar, dat poëzie in haar uiterste vorm een witte pagina oplevert. Woorden die zich blijven verdichten, zullen ten slotte zichzelf vernietigen. Wanneer de kern van het laatste woord wordt opgesplitst, dan leidt dat tot een kernexplosie met als ultiem resultaat een definitief zwijgen. Een zwijggebied waaruit de laatste letter van het alfabet is weg geknald. De uiterste consequentie van dementie zal eveneens leiden tot een absoluut zwijgen. Het menselijk geheugen laat woord voor woord en letter voor letter los, totdat het hele taalpakket waarover men beschikt voorgoed in het moeras van de vergetelheid is verdwenen.
Het zwijggebied of witland van de poëzie is gewild en gezocht; dat van de dementie is ongewild en ongezocht. Wat beide met elkaar verbindt, is de onmacht van de taal die Wittgenstein bedoelt. Men zou kunnen zeggen dat poëzie en dementie elkaar vanuit twee tegengestelde richtingen ontmoeten. Het raakvlak is daar waar het spreken verstomt en overgaat in zwijgen. Men kan zich de vraag stellen of daarmee ook de behoefte aan communicatie is weggevallen. Wanneer de sociale functie van de woordtaal inderdaad tot nul is gereduceerd, dan zullen de meeste mensen naar mijn stellige overtuiging intuïtief teruggrijpen naar alternatieve disciplines om een levensbedreigend en fataal isolement te voorkomen. Andere zinnen, andere taalvormen zullen worden ingezet om de communicatielijnen met soortgenoten en de leefwereld rondom open te houden.
Een van de meest daartoe geëigende middelen lijkt mij de tastzin, uitgedrukt in gebarentaal. In het gebaar van de aanraking zal – ik zou haast zeggen eindelijk – de stilte aan het woord komen. Waar woorden de ontmoeting tussen mensen in de weg kunnen staan verschijnt de hand om contact te maken. Heel direct, huid op huid, persoonlijk, heilzaam, intiem. Daar wordt het gesprek in stilte gevoerd. Non-verbale communicatie, zoals in mijn gedicht.
Dementie
Om dichterbij te komen,
zorgvuldig in te breken in
zijn dichtslibbende bestaan
zoekt zij naar een nieuw alfabet
van heilzame gebaren,
een spaarzaam woord dat telt
In stilte die veelzeggend is,
zonder geweld hun bloedband
raakt, kan zij volstaan met
ik ben het – Haar hand aan
zijn gezicht die hem een ogenblik
bevrijdt uit zijn verkalkt verstand
kan zij eenvoudig eens per week
de engel zijn die bij hem waakt
Kees Hermis (Hulst 1941) woont in Sint-Oedenrode en was werkzaam in het onderwijs, maakte houtsculpturen en debuteerde in 1977 met de dichtbundel ‘Vrijgesproken’, gevolgd door vele andere bundels en gedichten in literaire tijdschriften.
© Brabant Cultureel 2018