Dagboeken lezen, je moet er van houden. Een dagboek kan snel ontaarden in privégeneuzel dat een gevoel van voyeurisme in de hand werkt. En is het wel allemaal zo interessant, wat deze of gene heeft te vertellen? Terecht dat velen, onder wie deze recensent, er bedenkingen bij hebben. Toch las ik bijna ademloos het dagboek ‘Ik bestaat uit twee letters’ van A.H.J. Dautzenberg. En met evenveel spanning nadien zijn ‘Vijftig verhalen’. Klasse literatuur die zijn gelijke in Nederland nauwelijks kent.
door Rinus van der Heijden
Ik bestaat uit twee letters lijkt de wat raadselachtige titel van Anton Dautzenbergs dagboek. Dat raadselachtige valt echter mee, daarover verderop meer. De Tilburgse auteur begint op de dag af een jaar voordat hij vijftig wordt te schrijven en stopt op de dag dat het zo ver is. 365 dagen derhalve uit het leven van een durfal, een filosoof, een inmiddels gevierd schrijver, een familieman, maar ook een in wezen verlegen mens, een onzeker iemand, een tobber en een pessimist. Al die facetten komen aan de lezer voorbij en daarin schuilt de kracht van Ik bestaat uit twee letters. Dautzenberg benut niet alleen de taal om zijn dagboek aan den volke te presenteren, hij werpt zijn gehele gevoelsleven, onverbloemd, rauw en zichzelf nergens ontziend, in de literaire strijd – die hij ook met zichzelf voert.
Zoektocht
Het dagboek van Dautzenberg is een weergave van een zoektocht naar zijn jeugd, die als hij eraan begint, al 49 jaar duurt. Hij is de helft van de tweeling Hub-Anton. Hub heeft tijdens hun jeugd een problematische rol gespeeld en doet dat nog altijd nu beiden volwassen zijn. Ook de vader is een spil in Ik bestaat uit twee letters, de moeder in iets mindere mate. Maar de jeugd van de schrijver is een nostalgische pijler, door het hele boek heen. In mei 2017 bijvoorbeeld schrijft hij vier dagen achtereen korte hoofdstukjes die terugblikken op zijn kindertijd. Pareltjes! Dat zijn ook de 34 pagina’s waarin hij een vakantiereis beschrijft. Ongelooflijk hoe dat met zoveel details gebeurt, uitsluitend neergelegd in trefwoorden. De literator A.H.J. Dautzenberg ten top.
Met de vorige alinea zou in grove lijnen de inhoud van Ik bestaat uit twee letters geschetst kunnen zijn. Dan zou je echter de aanpak van Anton Dautzenberg fors tekort doen. De auteur is een verteller, een man die kennelijk niet hoeft na te denken om mooie verhalen neer te pennen. Alle dagen in het boek zíjn prachtige vertelsels, zelfs de dag die hij afdoet met een stripje van Donald Duck. Want de stripeend neemt een vooraanstaande rol in het leven van de schrijver in; wanneer hij wordt overmand door moeilijkheden zijn de stripboekjes van Donald Duck vaak de redding. Het (actuele) blad activeert en bemoedigt het kind in de lezer, ongeacht de leeftijd, zo vindt de schrijver.
Dautzenbergs zoektocht naar een gelukkige jeugd, ook zijn reconstructie daarvan, draait grotendeels om de relatie met zijn tweelingbroer Hub. Daar heeft de titel Ik bestaat uit twee letters ook alles mee te maken. Getuige zijn vaststelling: ‘Ik kom niet los van het tweelingsyndroom: hij (Hub) is ik, en ik is hij. Een bemoedigende constructie: slechts twee letters, slechts twee hindernissen. Door Hubs gedrag begin ik mezelf te haten, en dat neem ik hém kwalijk’. Overigens zegt ook Donald Duck in de stripaflevering O-Antifoon: ‘Ik weet het zeker! Ik bestaat uit twee letters!’ Geldt ook hier: Donald is ik en ik is hij? Je zou het bijna zeggen.
Vergankelijkheid
‘Het bijhouden van een dagboek accelereert de onrust, het kwadrateert het bewustzijn, het doet zelfs pijn. De vergankelijkheid van het leven gaat een verbinding aan met het ego en dat is behoorlijk confronterend. Wie was ik, wie ben ik en wie zal ik zijn?’ Regels uit Ik bestaat uit twee letters die meteen een soort credo vormen voor mensen die naar het waarom van dit boek zoeken. ‘Eigenlijk probeer ik continu míjn werkelijkheid te deconstrueren, maar dat streven biedt weinig houvast’; een andere zinsnede die je daaraan zou kunnen toevoegen en die wellicht met de voorgaande woorden een compleet antwoord vormt voor Anton Dautzenbergs keuze een jaar uit zijn leven in letters te vangen.
De werkelijkheid van Dautzenberg, zíjn realiteit, is inderdaad voortdurend aan verbouwing onderhevig. In het begin van zijn dagboek kan hij het niet nalaten uit te halen naar recensenten die over zijn vorige boeken schreven. Allen, zonder uitzonderingen beschouwden Dautzenberg als de man die sympathie koesterde voor pedofielenvereniging Martijn, als degene die een nier doneerde en als de man die het opnam voor Diederik Stapel, de hoogleraar aan Tilburg University die fraudeerde met wetenschappelijke onderzoeken. Hij werd daarmee een controversiële schrijver, zodanig dat het hem een aanzienlijk deel van zijn inkomen kostte. Terecht dat Dautzenberg daar inmiddels de buik meer dan vol van heeft.
Hij kan het echter niet laten om in vele dagen die zijn dagboek telt te proberen zijn gram te halen over het leed dat hem om die drie standpunten is aangedaan. Zo schrijft hij: ‘Deze maand (maart 2017, red) is het zeven jaar geleden dat ik mijn nier heb gedoneerd. Dat heeft de samenleving 500.000 euro bespaard (dialyse, medicijnen, operaties, vul maar in)’. Een eind verderop in het boek beschrijft hij nauwkeurig hoe de littekens zijn onderbuik ontsieren.
Onwaarschijnlijk
De schrijver van Ik bestaat uit twee letters vertoont een onwaarschijnlijke openhartigheid. Zo kennen we hem al van zijn boeken die hij eerder schreef en die vaak ook stoelen op autobiografische ervaringen. Zijn bekentenissen in het dagboek kunnen de lezer pijn doen. Andere keren zal hij of zij zich misschien met walging afkeren, bijvoorbeeld wanneer Dautzenberg schrijft: ‘Ik vind het fijn om in chloor te pissen. Het witte schuim dat dan ontstaat stinkt enorm’. Of: ‘Mijn moeder draagt haar vlassige schaamhaar (net als ik) op een niet-erotische manier: een flinke toef op de schaamlippen’.
En soms vraag je je af, waarom de schrijver bepaalde intimiteiten vermeldt. Zoals wanneer hij in de ochtend van 21 mei 2017 wakker wordt en echtgenote Maartje constateert. ‘Je hebt een poepvlek in je onderbroek.’ Als verklaring zegt hij dat hij de dag daarvoor lang in een warme auto heeft gereden, en dat ook nog onder hoogspanning. ‘Resultaat: zweet, bilspleet, blablabla’, zo antwoordt hij zijn vrouw. Evenals: ‘Ik weet niet of ik zo aanhankelijk zou zijn geweest als Maartje, wanneer haar onderbroek er zo onfris had uitgezien.’ In de middag maakte hij met Maartje en zijn moeder een wandeling. Met die vieze onderbroek aan, want schoon goed ligt bij zijn broer. Een dag later kan hij pas douchen en van onderbroek wisselen.
Je vraagt je af of zo’n passage enig nut heeft. De enige verklaring kan zijn dat hij die dag niet veel anders meer te melden heeft. Of is dit (weer) een provocatie? Diezelfde vraag dient zich aan wanneer hij opnieuw aankomt met het onrecht dat hem wordt aangedaan met de kwesties Stapel/nierdonatie/pedofielenvereniging. Als hij – zoals hij in het begin van het dagboek schrijft – er eigenlijk niets meer van wil horen, waarom komt hij er dan zelf herhaaldelijk op terug? Om zijn gram te halen? Of om in alle eerlijkheid zijn dagen te beschrijven en gewoon weer te geven dat ‘de kwesties’ nogal eens opspelen?
Verleden
Dautzenberg hangt aan het verleden, probeert van zowel het heden als de toekomst, een verleden te maken. Hij beschouwt het bijhouden van een dagboek tevens als narcistisch en ijdeltuiterij. Zou hij daarom met kracht alle deuren van zijn persoonlijkheid zo wijd opensmijten? Hij kijkt regelmatig en met veel plezier porno, klaarkomen werkt bij hem als een soort antidepressivum. In zijn dagboek maakt hij bekend dat hij al in 2012 is getrouwd met zijn Maartje, dat wist nog niemand. Evengoed schrijft hij over de kwade dronk van zijn vrouw en over haar toegenomen lichaamsgewicht: ‘Mooi vind ik die extra kilo’s zeker niet. Ik heb haar ontmoet toen ze op haar smalst was, vijftien kilogram geleden (…) Met Maartje begint de seks uit de relatie te verdwijnen.’
En intussen deelt hij vegen uit de pan uit. Journalist/schrijver Max Pam krijgt er van langs. Ad Verbrugge vindt hij een fokkende en rockende filosoof. ‘A.F.Th. van der Heijden kan ik haast niet meer verdragen, zijn werk wordt almaar vetter’, schrijft hij. Bovendien overweegt hij Tilburg te verlaten. Na meer dan dertig jaar is hij de worstenbroodjescultuur van deze stad meer dan zat. En: ‘De weekendeditie van de Volkskrant wordt met de week braver, betuttelender en onbenulliger.’ Om daarop aan te sluiten met de woorden van de rechtgeaarde criticus die hij zeker is: ‘We hebben het de kunst- en cultuurinstellingen niet moeilijk gemaakt. We hebben ze geholpen om uit te kunnen groeien tot kafkaëske molochs die schrikken van anomie, creativiteit en dadendrang (…) Het spel tussen feit en fictie, ooit het terrein van de literatuur, wordt nu gespeeld door de politiek.’
Zijn familie spaart hij evenmin. Opa is als lid van de NSB fout geweest in de Tweede Wereldoorlog en oma wordt daar evenzeer in betrokken. Beiden krijgen er ongenadig van langs. Anton Dautzenbergs broer en hun vader kunnen niet omgaan met intimiteit: ‘Indianen huilen niet’, zo doet vader dat af. Niettemin voert de auteur in Ik bestaat uit twee letters denkbeeldige gesprekken met zijn vader die in 2009 overleed. Daar spreekt liefde uit, evenals vertwijfeling. En zelfkennis: ‘Ik ben ook ongeschikt om simpelweg gelukkig te zijn. Te neurotisch, te angstig, te zwaarmoedig.’
Zelfmoord
Dautzenberg beschrijft ook hoe hij op het punt heeft gestaan om zelfmoord te plegen. Hij heeft dit naar eigen zeggen nog nooit aan iemand verteld, zelfs niet aan zijn psychiater. ’s Nachts fietste hij naar een hoge flat in Tilburg om daar vanaf te springen. Hij bleef rondjes draaien rond het gebouw. De roes om te springen kwam echter niet. Hij keerde terug naar huis. Zou die zelfmoordwens er toen zijn geweest omdat zijn hoofd ‘blijft grossieren in ongemak’? Of heeft hij ervan afgezien vanwege deze prachtige woorden, die hij verderop in het boek optekent: ‘Doch is het niet goed dat de schoonheid van vroegere jaren verwelkt en teloor gaat, want anders zouden wij daar steeds naar terugverlangen. Nu bevrijdt de vernietiging de ziel bij het onherroepelijke verlies’?
Dautzenberg is een man met een ziel van glas. Enerzijds is dat glas breekbaar wanneer hij het heeft over zijn broer, zijn moeder, zijn neefjes, zijn vrouw. Anderzijds is het stormvast. Pis, poep, seks, verzet, dit alles spoelt als een riool door het boek. Maar alles is verpakt in eerlijkheid, in een drang om te vertellen, om zaken van zich af te schrijven, om met taal een eigen strijd te leveren tegen onrecht dat hem én de wereld wordt aangedaan. Want Anton Dautzenberg is en blijft een strijder. Ook al doet hij deze bijna schokkende onthulling: ‘Het einde van mijn schrijverschap nadert. Als mijn roman is voltooid, werk ik vermoedelijk nog aan twee boeken en dan ben ik klaar.’
Laten we hopen dat deze aantekening in zijn dagboek een gedachte is die slechts die ene dag bij hem is opgekomen. Want zei Anton Dautzenberg niet dat schrijven voor hem tegengas is voor zijn verlegenheid? ‘Terugkijkend concludeer ik dat ik in mijn leven vooral op zoek ben gegaan naar herkenning, naar relativering, naar veiligheid, naar verlossing, niet naar materiële rijkdom.’ Daar had hij zijn schrijverij voor nodig. Het mag toch niet zo zijn, dat zijn toekomst én de onze zonder de literator A.H.J. Dautzenberg wordt ingevuld?
Vijftig Verhalen
Tegelijk met Ik bestaat uit twee letters kwam – ook – vanwege zijn vijftigste verjaardag Vijftig Verhalen uit. Het is een verzameling van Dautzenbergs beste verhalen uit zijn inmiddels rijke oeuvre, aangevuld met niet eerder gepubliceerde verhalen. Drie afleveringen in het boek komen uit de bundels Vogels met zwarte veren kun je niet vreten (2010), En dan komen de foto’s (2014) en De dag dat de gieren buigen (2016). Het laatste deel Onder het satijn bevat verhalen die niet eerder zijn gebundeld, waaronder het inmiddels beroemde/beruchte interview met Arnon Grünberg waarin de interviewer geobsedeerd raakt door een mee-eter op Grünbergs linkerwang. Plus het (denkbeeldige?) interview met Ian ‘Lemmy’ Kilmister van de metalband Motörhead.
Vijftig verhalen derhalve die elke fantasie tarten, bizar zijn van samenstelling, de geest van de lezer ranselen, hem of haar slapeloze nachten bezorgen. Maar bovenal tonen zij aan dat A.H.J. Dautzenberg een fantastische schrijver is die niet alleen de Nederlandse literatuur heeft opgeschud. Haar evengoed nieuwe mijlpalen heeft bezorgd die schragen op hetzelfde vakmanschap als dat van W.F. Hermans, Hella Haasse en Tommy Wieringa. En op dat van A.F.Th. van der Heijden, ook al wordt diens werk ‘almaar vetter’.
A.H.J. Dautzenberg, Ik bestaat uit twee letters. Amsterdam: Privé-domein 2018, 719 pp, ISBN 978-90-295-2411-7, pb., € 27,99.
www.arbeiderspers.nl
A.H.J. Dautzenberg, Vijftig Verhalen. Amsterdam: Atlas Contact 2018, 524 pp, ISBN 978-90-254-5226-1, hb., € 24,99.
www.atlascontact.nl
© Brabant Cultureel 2018