door Herbert Mouwen
Zanger
De achtertuin ingelopen,
na jaren weer geklommen
in een hoge boom, geen hut
gebouwd maar gezocht naar
een dikke tak in de kruin om
in de ochtend met de vogels
in koor de wereld wakker
te zingen, zo hoog mogelijk
Van tijd tot tijd
Het dient zich aan zonder
inhoud, vandaag of morgen,
vroeg of laat, bij wijze van tijd
tot tijd, er is niets, ook daarna
niet, wat blijft is een huid van
marsepein, een leeg harnas,
misschien iets van liefde,
een herinnering zo je wilt
Bessen
Vrijdagochtend kocht je rode
bessen in de boerderijwinkel,
met een vork ris ik ze trosje
voor trosje, het klinkt als de
klank van een stemvork, zoals
ik bij een lied de losgezongen
noten een voor een met je wil
proeven om smaak te voelen
La douce France
Vakantie in het zuiden, daar
wordt de morgenstond uit een
koe gemolken, laven paarden
zich aan de mist, gaat de valk
van hand tot hand, in het zuiden
verhelen vlinders zich in rupsen,
steekt tijd zich in wijngaarden,
verstopt geluk zich in de aarde
Breuk
Nu ons gesprek in overbodige
woorden uiteengevallen is,
spreekt een onvermoede stilte,
de val klonk als brekend glas,
teveel scherven bleven liggen,
wat kon lag voor het oprapen,
het werd met voeten getreden,
het werd met de hand gelicht
In het park
Een man staat op van zijn bank,
een vlinder wuift hem verlegen
na, een uitgelaten hond springt
tegen hem op, niemand zegt
hem gedag, eenzaamheid is zijn
hartsvriendin, het vluchten in
zijn eigen schaduw plaatst hem
in het veld van de ontelbaren
Taalhuis
De zon uitgepakt, volle maan
in mijn kontzak, melancholie
achter slot en grendel, klok
zonder wijzers in de buurt om
te timen, een woordenboek
ter voorkoming van rijmen,
in een taalhuis ga ik wonen
om losbandigheid in te tomen
Onbeschreven blad
Op papier, het witte niets,
is het er al: het gemis aan,
het nog koude bedekt, altijd
het gebrek aan emoties, een
te roze deken, het verstrikt
raken in de lakens, het water
geven van de droogbloemen,
het onbeholpen minnedicht
Ontboezeming
Niet de klokken, de katjes
in de kronkelhazelaar geven
aan hoe laat het is: lente,
tijd voor een ontboezeming,
niet dat zij mij haar borsten
toont, maar ik wil haar terug
zien in een jurk met frisse
bloemen, in milde tinten
Nazomer
In een sloep in de haven lig ik
te soezen in de lome stilte van
het late zonlicht, de nazomer
legt haar onschuld af, de zoele
wind die over het brakke water
waait, kleeft lichte gedachten
aan de vlindervleugels van
een langsfietsend meisje vast
Dementerende vrouw
Blijf maar binnen, blijf maar
in jezelf, dan gebeurt je niets,
ze verbergt zich en blijft zitten
waar ze zit, groei maar krom
naar binnen, naar jezelf toe,
je hoofd naar je hart, je blik
op oneindig, speel het gevecht,
ontdwing je denken, onthecht
Het bodemloze
Het gevoel van jonge woorden
heb ik geplant, geen dood
hout te vondeling gelegd, dat,
het gevoel van de taal noden,
loskomen van de huid als
tijdelijk onderkomen, mezelf
begraven, vergeten en leiden
naar het bodemloze, dat
Herbert Mouwen (Breda 1952) woont in Etten-Leur.
Hij publiceerde de dichtbundels ‘De zon is kapot’ (1991),‘De handen van de tijd’ (2015) en de verhalenbundels ‘Het verleden lijkt een ver land’, waarmee hij de Johan Diepstraten Prijs (2000) won en ‘De donderdagen’ (2009). Hij is toneelregisseur, theater- en poëzierecensent en werkt aan een proefschrift over zeventiende-eeuws rederijkerstoneel in Zeeland. Zijn derde dichtbundel ‘De huid is het gebied’, waaruit dit een voorpublicatie is, is afgerond.
© Brabant Cultureel 2018