Een buitenplaats is volgens Wikipedia ‘een (zomer)verblijf voor rijke stedelingen’. Buiten de stad, dan uiteraard, maar dat vergat de Wiki-schrijver erbij te vermelden. Veel buitenplaatsen kennen een lange geschiedenis die soms terugreikt tot de late vijftiende of de zestiende eeuw en zij omvatten behalve het ‘verblijf’ – dat kasteelachtige proporties kan aannemen – ook een park of landgoed. ‘Historische buitenplaats’ is dan ook bijna een tautologie, maar dan wel een die in de erfgoedwereld een vaste frase is geworden. Veel historische buitenplaatsen hebben een status als gemeentelijk of rijksmonument, maar ook zonder die kwalificatie genieten ze waardering vanwege hun (bouw)historische belang en hun waarde als ecologische ‘reservaten’ in een agrarische omgeving of aan een stadsrand.
Nogal wat buitenplaatsen en landgoederen zijn tegenwoordig in het bezit van grote beheerders zoals de provinciale landsschappen, Natuurmonumenten of een stichting, maar er zijn er ook nog steeds in particulier bezit. Landgoed Baest (bij Oostelbeers) en de Huizen Zuidewijn (Capelle) en Zwijnsbergen (Helvoirt) zijn daar voorbeelden van. Dat lijkt een leuk bezit en is letterlijk ook een kapitaal bezit, maar met kapitaal dat vastzit in grond en gebouwen valt geen onderhoud te financieren. Een buitenplaats kan daarmee ook een last zijn en het grote overzichtboek over Landgoederen in Noord-Brabant dat in 2012 verscheen, had niet voor niets als ondertitel ‘Het lief en leed dat landgoed heet’.
Een onderzoek in opdracht van de Vereniging Particuliere Historische Buitenplaatsen (VPHB) laat zien dat de maatschappelijke baten van historische buitenplaatsen ruimschoots de kosten van de instandhouding ervan overtreffen. Met die wetenschap acht de vereniging het investeren in de instandhoudingskosten lonend vanuit maatschappelijk perspectief. En als de gemeenschap er wat aan heeft, is de gedachte, mag die gemeenschap ook wel bijdragen in de kosten en is subsidiëren dus beslist verantwoord. Het rapport is op 29 mei 2018 door de voorzitter van de VPHB aangeboden aan Ockje Tellegen, voorzitter van de Vaste Kamercommissie voor OCW in de Tweede Kamer.
Buitenplaatsen trekken toeristen en recreanten en verhogen het woongenot van dorpen en steden in de omgeving. Bovendien biedt de instandhouding ervan werkgelegenheid. Het nu gepubliceerde onderzoek brengt voor het eerst de economische en maatschappelijke baten daarvan in beeld. En die baten zijn niet voor de eigenaar. Elke geïnvesteerde euro in een historische buitenplaats levert de samenleving zo’n 3,50 euro op. Daarvan gaat dan ruim tachtig procent naar burgers (zoals de tuinman), veertien procent naar overheden (middels belastinginkomsten), bijna vijf procent naar omliggende (horeca)bedrijven en slechts één procent naar de instandhouders/eigenaren. Dat dit rapport nu wordt aangeboden aan de Tweede Kamer heeft te maken met de ophanden zijnde wijzigingen in het erfgoedbeleid als gevolg van de Omgevingswet die binnenkort in werking moet treden. Zowel het hele rapport als een samenvatting daarvan is te vinden op de website van de VPHB. Daarop is ook een kaart te vinden die laat zien waar (ook in Noord-Brabant) deze particuliere historisch buitenplaatsen zich bevinden. Ze zijn een bezoekje waard. (lt)
Baten Instandhouding Complex Historische Buitenplaatsen.pdf
Toelichting VPHB Rapport Baten.pdf